Johannes 17,20-26 – zr. Emmanuel

Lied: O Heer, mijn God, laat eindeloos zijn in mijn hart, het strand en de zee, het geruis van het water, het weerlicht aan de hemel, het gebed van de mens; het strand en de zee, het geruis van het water, het weerlicht aan de hemel, het gebed van een mens…

Inleiding:

Broeders en zusters, van harte welkom in deze vigilie, deze wake op de vooravond van de 7e zondag van Pasen. Het is de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Jezus is van ons heengegaan, de Geest is er nog niet. Jezus had ons beloofd ons niet als wezen achter te laten, maar zo voelen we ons bijna wel: verweesd. Wat was, is niet meer. Wat beloofd is, is er nog niet. In deze leegte zullen we het deze zondag moeten uithouden. Echter geen leegte die beangstigt. Het is een leegte zoals die van het strand en de zee, waar het geruis van het water de belofte draagt, waar het gebed van een mens kan opborrelen.

Bezinning:

Deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren zouden we ook wel de zondag van het wachten kunnen noemen. Volgens het woordenboek betekent wachten: blijven waar je bent of niets doen totdat er iets gebeurt, tot iets of iemand komt. En dat is precies wat Jezus zijn leerlingen bij zijn Hemelvaart opdraagt te doen – althans volgens Lucas: ‘Blijf dus in de stad totdat jullie uit den hoge met kracht zullen worden toegerust.’ De leerlingen blijven inderdaad in de stad bij elkaar, om daar de komst van de Geest af te wachten, te verwachten, terwijl ze trouw en eensgezind zijn in het gebed.
Ook bij ons, hier bijeen, klinkt er een gebed. Op deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren heeft de Kerk ervoor gekozen in het Evangelie het gebed van Jezus te laten klinken. Heel passend, aangezien Jezus zelf even eerder in het Evangelie al verzekerde: ‘De Vader zal u op mijn gebed een andere Helper geven, om voor altijd bij u te blijven.’ Ieder jaar opnieuw horen we op deze zondag Jezus bidden voor zijn leerlingen, voor ons. Hij bidt om eenheid. En niet zomaar om eenheid, maar om de eenheid zoals die er is tussen Vader en Zoon. En wat, wie, is die band van eenheid anders dan de Heilige Geest? Het is door de Geest, ín de Geest, dat wij deel krijgen aan God zelf, dat wij met elkaar verbonden zijn, en blijven.
Maar het is niettemin opmerkelijk: waar de leerlingen samen bidden, horen wij Jezus voor ons bidden. We horen deze zondag geen aansporing tot gebed, tot volhardend gebed, omdat de Vader ‘de heilige Geest zal geven aan wie Hem erom vragen.’ Nee, we horen het gebed van Jezus, van God zelf, van God-in-zichzelf. En daarmee geeft de Kerk aan, geven wij aan, dat we begrijpen wat Paulus ook al begrepen had: ‘De Geest komt onze zwakheid te hulp, want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorgrondt, weet wat de Geest bedoelt.’
Het is de Geest die in ons bidt. En daarmee komen wij weer uit bij dat ‘wachten’. Wachten: blijven waar je bent of nietsdoen totdat er iets gebeurt. Wachten op de Geest is echter geen lijdzaam, passief blijven of nietsdoen, maar een wakker en aandachtig gebeuren. Het betekent de Geest de tijd en ruimte geven, het klimaat te scheppen om in ons te bidden. Kunnen wij dat? Kunnen wij ‘blijven waar we zijn’ en het daar uithouden met onszelf? Durven wij stil te vallen, niets te doen, slechts te luisteren naar het zuchten van de Geest in ons – weliswaar vast ook vermengd met ons eigen zuchten om onszelf?
We hebben nog een volle week tot Pinksteren. Kom, Heilige Geest!