Johannes 8,1-11 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters in Christus, tochtgenoten onderweg, van harte welkom in deze vigilie van alweer de vijfde zondag van de Veertigdagentijd. Vorige week mijmerden we met onze pelgrim over een van de grote levensvragen van de mens: hoe word ik gelukkig? Waar is het geluk te vinden? Dit zoeken naar geluk zet ons op weg, maar niet zelden zoeken wij op de verkeerde plaatsen. Zo ook de jongste zoon in de parabel die we vorige week hoorden: hij zocht het geluk ‘in den vreemde’, ver weg, buiten hem; om erachter te komen dat het thuis te vinden was, dichtbij, in hem. Daarom is onze pelgrimstocht dan ook niet zozeer een reis met een doel buiten ons, maar eerst en vooral een reis naar binnen.
Die reis naar binnen is een spannende reis, een avontuur. Bij het banen van de weg worden delen van onszelf aangeraakt en blootgelegd die we misschien liever ongemoeid hadden gelaten. En obstakels waarachter het goed schuilen was, worden opgeruimd. Maar dat alles is noodzakelijk willen we werkelijk het geluk vinden, willen we waarlijk leven vinden. Ook de vrouw in het Evangelie van deze zondag komt tot die ontdekking.
Laten wij dan gaan luisteren naar het Evangelie, opdat ook wij erdoor gevormd en omgevormd worden, en gesterkt voor onze verdere tocht.

Mijmeringen van een pelgrim:

Ik las net nog even door wat ik vorige week geschreven ben, en ik bleef hangen bij dat ‘verlangen en zoeken naar geluk’ en zelfs gelukkig ‘moeten’ zijn. Bij dat laatste hoort onvermijdelijk ook de ontkenning van falen en tekorten – het willen omhakken van de onvruchtbare vijgenboom, waar ik al eerder over schreef. Een soort van maakbaar geluk dus eigenlijk, waar we allesbehalve gelukkig van worden.
En toch verlangen we allemaal naar geluk, naar écht geluk. Of zoals we net zongen: we dorsten naar leven, waarlijk leven. Ook daar hebben we zo’n beeld van, zo’n maakbaar beeld dat slechts in stand wordt gehouden door schone schijn, door maskers waarmee we ons verhullen. Het kost ons ontiegelijk veel zorg en inspanningen, en het geluk dat het ons brengt is kortstondig en bedrieglijk. Wat doen we onszelf toch aan?
Ik weet niet waarom, maar ik moest aan dit lied denken bij het verhaal over de overspelige vrouw. Interpretatie natuurlijk, want buiten het vermeende overspel zegt het Evangelie helemaal niets over de vrouw (ook niet over de man die er ook bij betrokken was trouwens): niets over haar geschiedenis, haar beweegredenen, haar verlangen… Maar het beeld van die vrouw die daar zo open en bloot in het midden van de kring staat, zo kwetsbaar ook, laat me niet los. De Schriftgeleerden en Farizeeën hebben de stenen al bijna in de hand. Ook zij zouden de vijgenboom liever omhakken… Het valt me op dat Jezus in eerste instantie niets doet, behalve wat op de grond schrijven. We kunnen natuurlijk speculeren over wat Hij nou schreef, of waarom Hij zo deed. Ik denk dat Hij aanvoelde dat de vrouw juist op het punt stond waar het erop aankomt. Had Hij de kant van de Farizeeën gekozen, dan had Hij het falen van de vrouw veroordeeld. Of om even het oude beeld te gebruiken: dan had Hij de vijgenboom omgehakt. Hij had de vrouw ook kunnen verdedigen, pal voor haar kunnen gaan staan. Maar dat had de vrouw kunnen aangrijpen om zich opnieuw te kunnen verschuilen. Beide wegen voeren niet naar het leven. En omdat Jezus juist het leven van de vrouw voor ogen heeft zwijgt Hij. Hij laat haar staan in de waarheid, hoe moeilijk en confronterend ook. Hij gunt haar de tijd om te ontdekken wie zij echt is, en wat er van haar overblijft zonder haar maskers. Hij helpt haar zo haar ware ik te ontdekken en op te delven. En zo komt zij tot leven, waarlijk leven.
Als er iets is dat de woestijn mij leert op deze tocht, dan is het wel dat ook ons soms niets anders te doen staat dan in de leegte te gaan staan, de dorheid en barheid uit te houden. Ook die van mijn eigen leven. Nederigheid is waarheid… Voor God kunnen en hoeven wij niets te verhullen. Integendeel: Hij heeft ons geluk voor ogen, en weet uit de barre grond van ons bestaan de parel op te delven die wij in zijn ogen zijn. Hij wil dat wij leven, waarlijk leven.