Lucas 9,11b-17 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders in Christus, u allen van harte welkom in deze vigilie van Sacramentsdag, ook wel ‘Hoogfeest van het heilig Lichaam en Bloed van Christus’. Sacramentsdag is een van de drie Hoogfeesten die de Kerk traditiegetrouw in de weken na Pinksteren viert. We kunnen ons afvragen: waarom? Waarom zo pal na een wekenlange Paastijd, zo pal na het Hoogfeest van Pinksteren, nog eens enkele Hoogfeesten erachteraan? En waarom eigenlijk niet ín de Paastijd, aangezien de Hoogfeesten het Paasmysterie nog verder uitdiepen?
Misschien wel omdat we met Pinksteren niet zozeer iets afgesloten hebben – de Paastijd – maar omdat met Pinksteren juist iets begon: de tijd door het jaar, de tijd van de Geest. De Geest in en door wie God op ongehoorde wijze met ons omgaat, ons bij Zichzelf betrekt, in en doorheen ons gewone leven van alledag.
De Hoogfeesten na Pinksteren, waaronder Sacramentsdag, dienen om ons gevoeliger te maken voor die ongehoorde omgang van God met ons. Om de Geest in ons zijn heilige werking te laten verrichten, opdat wij groeien in geloof. Opdat zijn omgang met ons en ons geloof in Hem werkelijk ‘vlees en bloed’ worden in ons, om van daaruit te leven.

Bezinning:

Wij bezongen zojuist prachtig wat er gebeurt, telkens als wij het brood eten en de beker drinken, telkens als wij het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus ontvangen.

‘Gij zegt ‘kom’ en ik kom’: het initiatief ligt bij Hem. Hij nodigt ons aan zijn tafel. Hoe zou het ook anders kunnen, want ook ons allereerste komen, het initiatief tot heel ons leven en zijn komt van Hem. Hij heeft ons geschapen uit liefde, om te leven van zijn liefde. Hij heeft ons in de palm van zijn hand gegrift, onze dagen en nachten geteld.

‘En de Heer zegt ‘kom’ en ik kom’. Maar daar blijft het niet bij: ‘want o Heer, ik zeg ‘kom’ en Gij komt’… Zo ongehoord gaat God met ons om, dat Hij komt op ons gezag, dat Hij ons zijn lichaam in handen geeft. En het is daar, waar ons ‘komen’ en zijn ‘komen’ samenkomen, waar wij aanwezig zijn in zijn aanwezigheid, dat wij deelkrijgen aan zijn Lichaam en Bloed. Daar blijkt zijn Lichaam echt voedsel, en zijn Bloed echte drank. Daar legt Hij zijn naam op ons, krijgen wij deel aan Gods eigen leven.

Maar zoals Petrus en de andere twee die op de berg Tabor Gods heerlijkheid mochten genieten, er niet konden blijven, kunnen ook wij niet blijven. ‘O mijn God, Gij zegt ‘ga’ en ik ga’.
‘Gij zegt ‘ga’ en ik ga’: geen Eucharistie zonder wegzending en zegen. De kerkvader Augustinus zei tot de doopleerlingen die in de Paasnacht voor het eerst te communie gingen: ‘Ontvangt wie gij zijt en wordt wat gij ontvangt: Lichaam van Christus.’
Dat ‘wordt wat gij ontvangt’ gaat niet enkel over de vereniging met Christus’ goddelijk leven, maar even goed over het ‘Geeft gij hun maar te eten’ uit het Evangelie. ‘Geeft gij hun maar te eten’, geef van wat je hebt ontvangen. Onze handen die het heilig brood ontvingen mogen niet werkeloos gevouwen blijven, maar zijn bestemd om ingezet te worden in zijn dienst. Onze lippen, aan de kelk gezet, en onze tong die van God zelf mocht proeven, kunnen niet anders dan zingen van Hem, tot heil van velen. Onze voeten worden gericht op de weg van de vrede, om met snelle stap en lichte tred in Christus’ voetspoor te gaan.
Zo ongehoord gaat God met ons om, dat Hij ons zozeer voedt met zijn goddelijk leven dat wij worden wat wij ontvangen: lichaam en bloed voor de wereld.