Marcus 14,12-16+22-26 – zr. Rebecca

Inleidend woord:

U allen van harte welkom in deze viering, die wij mogen beginnen in de Naam van onze God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
We vieren deze zondag het hoogfeest van het heilig Lichaam en Bloed van de Heer, kortweg ook wel Sacramentsdag genoemd. De laatste maaltijd die Jezus met zijn leerlingen hield, op de avond voor zijn dood aan het kruis, die wij op Witte Donderdag bijzonder hebben herdacht, wordt vandaag nog eens extra centraal geplaatst. Wat is dit eigenlijk voor een mysterie, dat wij in iedere Eucharistie vieren en present stellen? We lezen dit jaar uit het evangelie volgens Marcus zijn weergave van wat er die avond gebeurd is. Mij treffen vooral de slotwoorden van Jezus: “Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God.” Nieuw. Wat is die nieuwe wijn, dat verfrissend en verrassend nieuwe dat Jezus verwacht en aankondigt? Over die vraag wil ik vanavond samen met u wat mijmeren.
Richten wij ons eerst met een gezongen gebed tot onze Heer, in Wie ons leven is, dat Hij ons vasthoudt in de verbondenheid met Hem.

Overweging:

Op die bewuste avond, voordat Jezus overgeleverd en de volgende dag terechtgesteld zal worden, gaat hij met zijn leerlingen aan tafel. Ze vieren de Joodse tafelliturgie, met de voorgeschreven gebeden en gebaren. Maar er gebeurt nog meer. Jezus vereenzelvigt zich met het brood en de wijn, door die aan de duiden als zijn Lichaam en zijn Bloed. Hij stelt het teken van zijn blijvende zelfgave en aanwezigheid in onze geschapen, aardse werkelijkheid: de zelfgave die haar aanvang had toen Hij een menselijk lichaam aannam en tot voltooiing zal komen in het vergieten van zijn bloed aan het kruis. In het vooruit geeft Hij al aan: “Ook als Ik er niet meer ben, ben Ik toch bij jullie, blijf Ik heel concreet en intiem met jullie verbonden in de tafelgemeenschap.”

Jezus weet op deze avond dat Hij een einde tegemoet gaat, een einde dat tegelijk ook een nieuw begin zal zijn, al blijft dat nieuwe begin zeker voor zijn leerlingen nog onvermoed. Het is het ongehoorde nieuwe begin van zijn verrijzenis, op de derde dag na zijn sterven. De leerlingen herkennen de verrezen Jezus uiteindelijk aan het breken van het brood en in de gedeelde maaltijd. Ze beginnen te beseffen wat er die bewuste avond gebeurd is en wat Jezus hun heeft willen meegeven, als gave en als opdracht. Iedere keer dat wij in zijn Naam het brood breken en de beker drinken, krijgt zijn verrezen, radicaal nieuwe Leven gestalte in ons midden. Het is zijn eigen Leven waarin wij mogen delen, als wij deelhebben aan het heilig sacrament van zijn Lichaam en Bloed.

In Jezus’ verrijzenis is iets geheel en al nieuws begonnen. Daarom is en blijft het voor ons ook zo moeilijk te bevatten wat die verrijzenis nu precies is, want we hebben niets om het mee te vergelijken. En toch, wij geloven, en de Bijbelse getuigenissen verzekeren ons, dat het niet iets eenmaligs is geweest, een soort uitzonderlijk wonder dat zich nooit meer zal herhalen, maar dat het daadwerkelijk gaat om het eerste begin van iets nieuws, waarin Jezus ons als eersteling is voorgegaan. Uiteindelijk, zo wordt ons aangezegd, zal heel de schepping delen in de heerlijkheid van de verrijzenis, het nieuwe leven. En meer nog: wij die ons in geloof met Christus verbonden mogen weten, delen nu al in dat nieuwe leven, zoals de apostel Paulus ons voorhoudt: “Zo is dus iemand die in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is er al.” (2 Kor 5,17) En elders spoort hij ons aan: “Bekleed u met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen in ware gerechtigheid en heiligheid.” (Ef 4,24)

Wij zijn al die nieuwe schepping, die nieuwe mens – en tegelijk is dat een werkelijkheid die we ons iedere keer weer opnieuw te binnen moeten brengen en gestalte moeten geven, steeds iets verder en vollediger. Iedere keer dat wij Eucharistie vieren, maken wij contact met deze werkelijkheid, deze goddelijke nieuwheid die inbreekt in deze ‘oude’ wereld die wij menen te kennen. Het is een glimp van het Koninkrijk van God dat al doorbreekt, waarvan wij mogen proeven en waarmee we ons mogen laten bekleden, om zo omgevormd te worden tot een druppel van die nieuwe wijn van het Koninkrijk, die Gods eigen dorst zal lessen.