Handelingen 2,1-11 – zr. Rebecca

Inleidend woord:

De genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met ons allen.
Op deze vooravond van het hoogfeest van Pinksteren zijn wij bijeen om te bidden om de gave van Gods Geest – en ons te bezinnen op wat dat eigenlijk inhoudt. “Vuur ben Ik op aarde komen brengen,” zegt Jezus in het Lucasevangelie. Vijftig dagen geleden vierden we Pasen en hebben we het nieuwe vuur ontstoken waarmee de Paaskaars tot op vandaag brandt. Vuur is ook een van de beelden die gebruikt worden voor de Heilige Geest. Ieder jaar lezen we op Pinksteren het verhaal uit de Handelingen van de Apostelen over de Geest die neerdaalt over de leerlingen en zich als tongen van vuur op ieder van hen neerzet. Dat verhaal is als het ware begin en uitgangspunt van het boek van de Handelingen, het tweede deel van het verhaal dat Lucas in zijn evangelie begon. Pinksteren komt niet uit de lucht vallen – ook al wordt er verhaald van een hevige wind. Op een of andere manier zijn de leerlingen van Jezus de weg gegaan van de schok van Goede Vrijdag en de ontsteltenis van de Paasmorgen naar zich, vijftig dagen later, in vuur en vlam laten zetten door de Heilige Geest. Wat voor weg is dat geweest, en in hoeverre kan dat ook onze weg zijn? Aan de hand van de teksten van Lucas zullen wij ons daar vanavond op bezinnen.

Bezinning:

De ervaring van Pasen was voor de leerlingen van Jezus in eerste instantie vooral een van ontworteling en schok, en alle houvast kwijt zijn. Wat heeft dat lege graf te betekenen? Zelfs als een paar mensen – de vrouwen voorop – getuigen dat Jezus leeft, dat ze hem gezien hebben, weten ze er eigenlijk nog geen raad mee. Lucas vertelt hoe sommigen beginnen af te druipen en in teleurstelling Jeruzalem verlaten en terugkeren naar hun woonplaats. Maar onderweg gebeurt er iets, een ontmoeting waarvan ze terugkijkend zeggen: “Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” En ook daarna, als Jezus verschijnt aan de leerlingen terwijl zij samen zijn, verwijst Hij opnieuw naar de Schrift en naar de woorden die Hij zelf gesproken had, als het fundament van hun geloof en hun getuigenis. Hij opent hun verstand om de Schriften te begrijpen, en maant hen vervolgens in de stad te blijven totdat ze de beloofde gave van de Geest zullen ontvangen.
Er is een rechtstreeks verband tussen de stille en volgehouden bezinning op de Schrift, op Gods Woord, en het vuur van de Geest dat zwakke en onzekere mensen maakt tot aanstekelijke getuigen van het goede nieuws van Gods liefde voor iedere mens en voor heel zijn schepping. Pas als wij ons laten aanspreken, ons laten raken door wat God ons persoonlijk te vertellen heeft, kunnen wij ook anderen aanspreken. Het woord van de Schrift is geen dode letter, ooit in een ver verleden opgeschreven maar voor de huidige tijd niet meer relevant. Het is een levende getuigenis van de werkelijkheid van Gods liefde, en hoe die in de concrete mensengeschiedenis gewerkt heeft en werkt, onvermoeibaar en niet aflatend. Als wij echt met een open hart lezen en luisteren, valt alle afstand weg en slaat de vonk over. Dezelfde Geest die ooit mensen bewoog om de woorden van de heilige Schrift op te tekenen, wil ook in ons ontvlammen. Als wij ons maar niet laten ontmoedigen door onze eigen beperkte kijk op de werkelijkheid en wat daarin mogelijk en onmogelijk is.

Jezus, het mensgeworden Woord van God, is vuur op aarde komen brengen. In de stille duisternis van ons geloof, of ons ongeloof – want die twee liggen vaak genoeg heel dicht bij elkaar – ontvlamt er een besef van liefde die niet aflaat en zich niet laat bepalen of beperken door de dood. De leerlingen van Jezus hebben zo leren lezen en luisteren dat zij in de woorden van de Schrift de taal van de Geest horen, voorbij aan de uiterlijkheid van de letters en woorden. En op dezelfde manier horen zij ook in Jezus, het mensgeworden Woord, die werkelijkheid van de Geest die hen aanspreekt op een niveau voorbij aan hun concrete verschijningsvorm met zijn talenten en tekorten, mogelijkheden en onmogelijkheden. Er is contact op de diepe laag die alle mensen zonder uitzondering gemeenschappelijk hebben: de laag van de Geest in ons, van de goddelijke liefde die ons schept en tevoorschijn kijkt. Op die laag is er een woordeloos en onmiddellijk verstaan en een kennen, voorbij aan alle onderscheidende kenmerken. Daar zijn wij allen simpelweg Gods kinderen, door zijn Levensadem bezield en gedreven om in deze wereld samen gestalte te geven aan de liefdesgemeenschap die God in Zichzelf is.
Hoe diep de duisternis in de wereld ook kan lijken en hoe onmachtig we ons er ook in kunnen voelen: het enige wat er in feite toe doet is het vuur van de goddelijke Liefde die sterker is dan dat alles. Dat vuur dragen wij in ons, en als wij ons richten op die vlam in ons binnenste en ons daardoor laten leiden, dan worden ongehoorde dingen mogelijk. Dan spreken wij een taal die voor iedereen te verstaan is als hun eigen moedertaal, omdat het de taal is van de Liefde die de oorsprong van ons allen is.