Ezechiel 37,1-14 en Joannes 7,37-39 – zr. Esther
Inleiding
De actualiteit bracht me voor deze vigilie naar de visoenen van Ezechiël. We horen er één maar ze klinken alle mee. Beelden van afbraak, verval, bitterheid, dorheid. Maar uiteindelijk ook van herstel, opbouw en bloei.
Chaos en schepping, chaos opnieuw en herschepping. En altijd is daar de ruach, wind, adem, vuur, Geest. Zo wezenlijk voor alle leven.
Het centrale thema van Ezechiël is de ‘ballingschap’, een situatie waarin een samenleving de weg kwijt is en leeft zonder bevrijdend verhaal en daarmee zonder oriëntatie. Een tijd zonder richting-gevende visie. Er is geen godskennis meer. Men is vervallen aan de goden van macht, eer en rijkdom. Teruggeworpen naar het beginpunt: het Ur der Chaldeeën waaruit Abraham eens wegtrok.
En daar gaat de hemel open (en die staat niet voor waar we naar toegaan, maar eerder voor de verborgen werkelijkheid waar we vandaan komen, de plaats waarvan bevrijding te verwachten is). En uit die hemel klinkt een stem tot Ezechiël: “Mens, ik wil met je praten. Mensenzoon sta op je voeten.” En er komt geest in hem, levensadem in zijn neusgaten. En hij moet spreken. Hij moet een verhaal vertellen waar niemand op zit te wachten.
Maar eerst moet hij een boekrol opeten, een boekrol vol klaagliederen, vol zuchten en gejammer. Hij moet het zich eigen maken, het zuchten van alle leed dat er is. Opdat de mensen weten dat het is gehoord en gezien. En als hij dat bittere eet wordt het zoet in zijn mond; van binnenuit schiet hij vol hoop. En dan moet hij wachten; hij mag niet spreken uit eigen kracht. De kracht komt van God.
Lezing Ezechiel 37,1-14
Bezinning
Een massagraf… alleen nog botten. Ezechiël moet er doorheen trekken zoals het volk ooit door de schelfzee. Het verdorde visioen komt tot leven. Been tot been; Genesis, het scheppingsverhaal wordt opgeroepen. En de wereld doet mee: alle windrichtingen. En de stem klinkt van Eén die zich niet heeft neergelegd bij de dood. Er is er Eén die zijn mensen niet kan laten zitten. Eén die toch zijn mensen weer opzoekt – hoe ver ze ook zijn afgedwaald. En hij roept Ezechiël om zijn woord te spreken waar niemand op zit te wachten of naar uitziet. Hij toont ons hoe het met ons gegaan is: Eén groot vergeten van Wie ons het eerst heeft liefgehad.
En Ezechiël moet ingaan in die woestijn van vergeten, zoals ook Jezus de woestijn werd ingedreven. Om van daaruit een woord te spreken; een woord waarin mensen kunnen schuilen. Een betrouwbaar woord en een troost in leven en in sterven. En Ezechiël sprak Gods woord vanuit dat doodse dal, vanuit de keerzijde van ons bestaan naar leven toe. En Jezus sprak Zijn woord, ís het Woord dat de dood onttroond heeft. Hij wist ten volle van de woestijn, van de eenzaamheid en van al die diepe bodems van onze ziel en Hij keert het ten goede. Bij Mattheus lezen we hoe bij Jezus’ dood en verrijzenis het voorhangsel scheurt, graven openspringen en de doden tevoorschijn komen.
Er is er Eén die niet aan ons voorbijgaat maar op z’n knieën bij ons komt zitten om ons te bepalen bij wie we zijn en wat onze bestemming is. Een God die onze dienstknecht wordt. En Die ons in herinnering wil brengen hoe wij ten diepste door God gezien zijn, geliefd – niet om wat we doen of denken of zelfs geloven, maar omdat Zijn Naam is: Ik ben met jou.
Hij spreekt dáar waar wij zijn verdord, verkild of verdwaald.
Het is een visioen om steeds opnieuw te oefenen. We moeten het eten en drinken, opdat het werkelijk in ons gaat zitten.
Lezing Joannes 7,37-39
Bezinning
Wat maakt een mens tot mens, leven tot menswaardig leven?
In ballingschap is geen tijd voor die vraag. Bezettingstijd is opgejaagd worden door van alles. Geen ruimte om kritisch na te denken; ook in onze tijd. Vanuit een bezette wereld moeten wij de hoogte in – de berg op, een nieuw perspectief zoeken. We moeten uit een bezette wereld, een vol hart en hoofd wegtrekken/opgetild worden.
Waar kwamen we vandaan? Het vergeten van de liefde, het verzet tegen de liefde: liefde is mooi maar niet te doen. Prachtige verhalen maar niet te realiseren.
Misschien moeten we ontdekken dat het niet zozeer om óns geloof gaat, maar om Iemand die gelooft in ons, in jou: Iemand Die zegt: “hoezeer jij Mij ook verloochent, ik jou niet”. De beslissing valt niet in onze ontrouw, maar in Zijn trouw. Het staat of valt niet met ons geloof, maar met Zijn geloof in ons.
Denken we aan het ezeltje en de Heer op zijn rug. Jezus weent over de stad; weent omdat we vergeten wat werkelijke vrede is en tot vrede strekt.
Hij gaat de weg er naar toe en voltooit hem. En wij moeten het van voren af aan leren.
Ezechiël begint met een dal en eindigt met een akker, mensengrond om te bewerken en te bouwen aan een stad van vrede. Een hoge berg moet je op om ruim genoeg te kunnen zien. De stad in aanbouw verbeeldt kwalitatief leven, eeuwig leven. Een stad voor hen die smachten naar menselijkheid, waar mensen veilig kunnen wonen.
De Oostpoort opent zich voor de komst van de heerlijkheid van de Heer. De Naam: Ik ben. Daar is óók de weg van de olijfberg waar Jezus worstelt.
In de poort staat Hij die zegt: Ik ben het. Ik wis de tranen van je ogen, Ik zal je thuisbrengen. Vrees niet, want vrede is in zicht. En Hij legt ons uit wat ommekeer is. En onder het altaar van de tempel vandaan komt water, genezend water, levendmakend water, een eindeloze stroom!
De Heer is daar, Jezus is altaar en tempel. Bron waaraan het levende water ontspringt. En Hij nodigt ons te komen drinken, Zijn Geest in te drinken.
Het is een treffend beeld ook voor wat bidden is: contact zoeken met die Stroom. Het levende water van Gods woorden en werken laten opborrelen en gevoed worden door de relatie die erin geschonken wordt. Alleen in de H. Geest kunnen wij bidden, getuigen dat Jezus de Heer is en Gods werken in de wereld ontwaren.
Openen wij ons voor die Geest. De Heilige Geest die Gods blijvende handreiking naar ons is, naar de wereld; en tegelijk de trekkracht die ons opneemt in God. De Geest die beweging is en brengt; kenbaar in de tekenen en vruchten: vrede, liefde, geduld, geloof, vreugde, vriendelijkheid, goedheid, zachtmoedigheid, matigheid en ook hoop.
Geïnspireerd door Ad van Nieuwpoort.