1 Korinthiërs 15,54-57 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, van harte welkom in deze viering van de vigilie van het hoogfeest van Maria ten Hemelopneming, een feest dat dit jaar op een zondag valt.
Net zoals van alle heiligen, vieren we ook van Maria de sterfdag. Maar wat vieren we vandaag eigenlijk, en waarom? Het blijft een beetje vreemd, als je erbij stilstaat, om een sterfdag te vieren. Het sterven van iemand die je dierbaar is, brengt eerder gemis en rouw met zich mee dan feestelijkheid. Gelovig spreken wij van de heiligen uit dat zij nu, na het sterven van hun lichaam, bij God zijn, in de hemel. Dat belijden en vieren wij vandaag dan ook van Maria: haar opneming bij God in de hemel nadat zij aan het eind van haar leven op aarde gekomen was. Maar we vieren en belijden nog meer. Als ‘eerste van de gelovigen’ is Maria ook beeld van de Kerk en zien we in haar wat we ook voor onszelf mogen verhopen: dat wij uiteindelijk met heel onze persoon bij God opgenomen zullen zijn. We vieren en belijden dat leven niet zomaar leven is en sterven niet zomaar sterven, maar dat in zowel leven als sterven voor ons de toegangspoort naar de hemel vervat ligt. Zoals voor Maria, hoeft ook voor ons de dood niet onze uiteindelijke nederlaag te zijn maar kan zij onze bevrijding en voltooiing betekenen. Maar dan is het wel zaak de dood – onze dood – nu al aan te kijken en er een relatie mee aan te gaan.
Over hoe die relatie eruit zou kunnen zien, gaan we in deze viering wat mijmeren. Maar richten we ons nu eerst met een gezongen gebed tot God, oorsprong en einde van ons leven, dat Hij ons voorbij de dood voert tot bij Hem.

Bezinning:

In de prefatie van de eucharistieviering van deze feestdag klinken de volgende woorden: Want op deze dag is de Maagd, de Moeder van God, ten hemel opgenomen. Zij is het begin, het beeld van de Kerk der voleinding. Zij houdt de hoop in ons levend en is een troost voor het volk onderweg. Terecht hebt Gij haar het bederf van de dood niet laten zien omdat zij op wonderbare wijze de Moeder is geworden van uw Zoon, de gever van alle leven.
Hier horen wij de reden waarom wij kunnen en moeten geloven wat wij vandaag van Maria belijden en vieren, namelijk dat zij met lichaam en ziel in de hemel is opgenomen; ja waarom wij überhaupt zoveel aandacht aan haar menen te moeten besteden. Dit is vanwege degene van wie zij de moeder is geworden, Jezus Christus, Gods beminde Zoon, die in leven en sterven heeft getuigd van de liefde die sterker is dan de dood. Maria heeft met heel haar leven, in lichaam en ziel, ja gezegd tegen die liefde die onbevattelijk is en die toch vraagt om in ons beperkte leven aanwezig te komen, te groeien en uit te stromen. Wij allen leven, en we doen alsof dat vanzelfsprekend is. Maar dat de liefde in ons tot leven komt, dat is niet vanzelfsprekend.
De dood is altijd aanwezig in ons leven. Ook als wij ons er niet van bewust zijn. Dan speelt het misschien juist nog wel een grotere rol. Wij weten dat we kwetsbare wezens zijn die ons moeten beschermen en voortdurend veiligheid moeten zoeken om niet door de dood ingehaald en overvallen te worden. Maar in hoeverre kunnen we dan zeggen dat we werkelijk leven, als we in feite voortdurend bezig zijn met het afweren en bezweren van de dood? Nog voor we in het graf liggen, worden we al helemaal door de dood en de angst voor de dood bepaald.
Het is logisch dat de dood ons angst inboezemt. Het is de confrontatie met ons eigen niet-zijn, en dat is iets wat we ons simpelweg niet voor kunnen stellen. Toch is dat niet-zijn – dat niets – de afgrond waar wij ons steeds op het randje van bevinden, er ieder moment aan onttrokken door God die ons in het aanzijn roept en leven geeft. Dag Hammarskjöld noemt het in een van zijn aantekeningen: het niets dat eens je leven geweest zal zijn. We leven allemaal in het perspectief van dat niets, ja uit onszelf zijn we dat niets en daar kunnen we geen millimeter aan toevoegen. Alles wat wij zelf opbouwen en denken te doen vervliegt met onze laatste ademtocht, of vaak zelfs al veel eerder. Het enige wat eeuwigheidswaarde heeft in ons leven, is dat wat inderdaad eeuwig is: de liefde die geschonken wordt. Hammarskjöld zegt het zo:
Alleen dat is, wat van een ander is,
want alleen wat je gegeven hebt
– al was het maar door te ontvangen –
wordt bovengehaald uit het niets
dat eens je leven geweest zal zijn.
(Merkstenen, 1950)
In de liefde komen geven en ontvangen overeen. Misschien wel de grootste daad van liefde die wij aan God kunnen bewijzen, is dat wij ons door Hem laten beminnen. Natuurlijk bemint God ons altijd al, anders zouden we niet eens bestaan. Maar als wij zelf die liefde ook maar enigszins kunnen en durven toelaten, opent dat voor ons een ruimte van leven, waarachtig leven, dat zoveel meer is dan een krampachtig op afstand houden van de dood. Ja, het opent voor ons de hemel, hier en nu al, in dit ene moment waarin we de liefde die God is laten stromen en ons erdoor mee laten voeren. Juist door ons leven te verliezen, los te laten in Hem, ontvangen wij het. De hemel waar Maria opgenomen is en waar God onze Vader woont, is niet ergens ver weg in tijd of ruimte – het is precies dat eeuwigheidsmoment van de liefde waarin wij worden opgetild uit het niets. Wij hebben alleen geleefd, voor zover wij hebben liefgehad; maar dat leven is dan ook eeuwig en kan niet door de dood worden aangetast.
Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel? De angel van de dood is de zonde, het ons afgescheiden houden van God en doen alsof ons leven van onszelf is. In de liefde, in God, is onze dood de bevrijding uit onze gevangenschap in onszelf en onze eigen angst voor de dood, en daarmee de toegangspoort naar de hemel.