Titus 2,11-14+3,4-7 + Lucas 3,15-16+21-22 – zr. Emmanuel

Inleiding:

(Broeders en) zusters, de genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met ons allen. Amen.
We vieren vanavond en morgen het feest van de Doop van de Heer. Zo na al die Hoogfeesten van de voorbije twee weken, lijkt dit feest haast een ‘toegift’, nog één feest om de kersttijd mee af te sluiten. Niets is minder waar. Van oudsher is het feest van de Doop van de Heer zeer verbonden met het Hoogfeest dat we vorige week vierden: de Openbaring des Heren. Sterker nog: de Openbaring des Heren, de Epifania Domini, herdacht oorspronkelijk alleen de doop van Jezus in de Jordaan. Later werden in sommige kerken ook andere manifestaties van Christus’ godheid herdacht, zoals de aanbidding van de wijzen en het wijnwonder te Kana. Waar de kerk van Rome het hoofdaccent van Epifanie gelegd heeft in de aanbidding van de wijzen, is in de orthodoxe en katholieke kerken van de oosterse ritussen de Doop van de Heer het centrale thema van Epifanie gebleven.
De doop van de Heer als openbaring, als verschijning van God. Laten wij bidden tot God, dat Hij ons hart ontvankelijk wil maken voor dit grote mysterie van ons geloof: dat God zichzelf aan ons heeft willen openbaren.

God, Vader van alle barmhartigheid,
wij danken U dat U zich aan ons hebt willen openbaren
in Jezus, uw Zoon
en wij bidden U:
maak ons hart ontvankelijk en gevoelig
voor de wijze waarop U aan ons verschijnt
in ons leven van alledag,
opdat wij leven in uw licht,
door Jezus Christus, onze Heer. Amen.

Overweging:

‘Verschenen is de mildheid en de trouw van onze God’, zo zongen we Paulus na. Want we kunnen niet vaak genoeg woorden geven aan dit grote en ongehoorde geheim van ons geloof. ‘Niemand heeft ooit God gezien, maar wij mochten zijn glorie aanschouwen’… God zelf is op aarde verschenen, midden onder ons, als één van ons. Ook in het Evangelie van vorige week en volgende week hoorden en horen we van de Openbaring des Heren. Vorige week was die openbaring gelegen in wat van Christus geschreven staat in de Schriften, in wat de profeten over Hem gezegd hebben. Volgende week is de openbaring gelegen in wat Jezus doet, in het eerste teken dat Hij te Kana stelt en waarmee Hij zijn heerlijkheid openbaart. En deze zondag is, zo zouden we kunnen stellen, de openbaring gelegen in wie Jezus is.
Anders dan de andere twee evangelisten die het doopverhaal vermelden, spreekt Lucas slechts impliciet over Jezus’ doop door Johannes. Met het geruis van het water van de doop op de achtergrond, richt Lucas onze aandacht op Jezus die na zijn doop in gebed is. En het is daar – niet te midden van de grote menigte, maar binnen de intieme ruimte van het gebed van een mens – dat de hemel oplicht en God de opening vindt om zijn Geest te zenden en zijn stem te doen klinken: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn Welbeminde. In U heb Ik mijn behagen gesteld.’ Later zal diezelfde stem bij de Gedaanteverandering tot de leerlingen klinken: ‘Dit is mijn Zoon, mijn Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld. Luistert naar Hem.’ Maar hier, hier klinken de woorden tot Jezus, zijn ze voor zijn oren bestemd, zijn ze tot zijn hart gericht. Deze woorden leren Jezus waar de bron en de diepste grond liggen van zijn Menswording, van zijn identiteit, van wie Hij ten diepste is. Vóór alles is Jezus geboren uit Gods liefde, is Hij in het leven geroepen door de Vader.
En de Blijde Boodschap van deze zondag is: wat voor Jezus geldt, geldt ook voor ons. Vóór alles zijn wij geschapen en dus gewild door God. Wij zijn geboren uit zijn liefde. Wanneer wij ons durven toevertrouwen aan die liefde, zal de hemel oplichten en zal ook ons verzekerd worden: ‘Jij bent mijn kind, mijn welbeminde, in jou heb Ik mijn behagen gesteld.’
Door het water van de doop ontvangen wij de Geest die ons tot geliefde kinderen van God maakt. Wanneer wij ons door die Geest laten leiden, kan de stem van de Vader meer en meer tot ons doordringen. Dan gaan wij meer en meer leven vanuit Gods liefde en worden wij zoals wij ten diepste bedoeld zijn.
‘Jij bent mijn kind, mijn welbeminde. In jou heb Ik mijn behagen gesteld.’