Ezechiël 34,10-17 – zr. Marijke

Inleiding:

Zusters en broeders, wij zijn hier samen in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Wij vieren deze zondag het Hoogfeest van Christus Koning van het heelal. De laatste zondag van het kerkelijk jaar, volgende week begint de Advent de tijd van verlangend uitzien. We zien uit naar de komst van Christus in ons midden.
Voor deze vigilie heb ik gekozen om de lezing uit Ezechiël centraal te stellen. In dit deel grijpt de Goede Herder in, de herder die zelf zorg zal gaan dragen voor Zijn schapen.
Het feest van Christus Koning laat ons stilstaan bij Gods liefde voor ons mensen.
Ik wens ons een inspirerende viering toe.

Bezinning:

We lazen net in Ezechiël dat God zelf de Goede Herder is, dat hij voor zijn schapen zal gaan zorgen. Wat mij opvalt is dat er in deze tekst 9 x staat vermeld: Ik zal. God zelf zal omkijken naar wie verloren loopt, wie gewond of ziek is. Hij zal zorg dragen voor zijn schapen, zijn dierbaren.

God zegt dit heel concreet in deze verzen, Hij zal zorg dragen voor zijn schapen.
Dat Hij dit zegt is niet zomaar uit de lucht komen vallen, want de verzen die aan dit stuk vooraf gaan maken wel duidelijk waarom God dit zegt. Daar lezen we namelijk dat de herders niet de verantwoordelijkheid nemen. Ze hebben geen oog voor de schapen, maar zijn uit op eigen gewin. Het zieke schaap laten ze sterven, het gewonde laten ze in de steek.
Het vette schaap verkopen ze en de wol gebruiken ze voor zichzelf.
Zo heeft God het herderschap niet bedoeld en Hij grijpt in!

Deze eerste verzen doen mij denken aan de manier waarop wij in onze samenleving met elkaar om kunnen gaan. Vaak hebben we alleen oog voor onszelf, kijk mij! Zijn we veelal gericht op ons eigen gewin, en geven we elkaar geen ruimte om te groeien en te leren.
Met mijn gedachten kom ik ook uit bij de vluchtelingen. Mensen als wij, dobberend op zee. Soms worden ze gered door mensen die zich wel voor hen in willen zetten. Maar als ze eenmaal aan wal zijn gekomen, leven ze tussen hoop en vrees in de overvolle kampen langs de Middellandse Zee.

Net als de slechte herders uit het eerste deel van hoofdstuk 34 van Ezechiël zorgen wij als rijke samenleving in het westen niet voldoende voor deze mensen in nood. Onze eigen belangen staan voorop. Niet voor iedereen persoonlijk misschien, gelukkig zijn er organisaties die wel zorg dragen voor deze medemensen. Toch zitten al deze vluchtelingen al jaren in tenten dicht bij elkaar en zonder perspectief.

Gods belofte om naar zijn mensen uit te zien, is ook tegen deze mensen gezegd. Hij maakt geen onderscheid en daar mogen zij en ook wij ons aan vasthouden als het zwaar is. Tegelijk is het een oproep aan ons als samenleving waar de meeste mensen het goed hebben om oog te hebben voor deze mensen op de vlucht en in nood. Om als goede herders te zijn en zo Gods liefde handen en voeten te geven.