Bezinning op de Paassequentie – zr. Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders, wij zijn hier samen in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Het is de achtste dag, de octaafdag van Pasen. Een week geleden klonk bij ons nogal eens de verzuchting eigenlijk helemaal niet het gevoel te hebben dat het Pasen is. De verwarrende en onzekere tijden gaan immers ook aan ons niet voorbij. De Veertigdagentijd was minder stil dan we gewend zijn, en Pasen minder uitbundig. Nee, de liturgische kalender mocht dan wel aangeven dat het Pasen is, ons gevoel was er nog niet bij. Hoe is dat nu, acht dagen later? Hebben we ons het gejubel van Pasen eigen gemaakt, of zijn we vooral blij dat de liturgie ons het halleluja in de mond legt? Of misschien zorgen de liederen wel voor een ongemakkelijk gevoel. ‘Nu moet gij allen vrolijk zijn’ zingen bezorgt ons op zijn minst een dubbel gevoel. Maar er zijn ook liederen die de dubbelheid laten staan en ons daarin juist een weg wijzen. Want misschien hoort die dubbelheid wel bij Pasen, maar hebben we ons dat nooit zo gerealiseerd als nu. De Paassequentie is zo’n lied dat raad weet met die dubbelheid. Laten wij de sequentie in deze viering samen overwegen en ons de woorden ervan eigen maken.

Nu gaan wij met blijdschap eren/het offer van het Paasmysterie
‘t Godlijk Lam bevrijdt de schapen/en verzoent ons met de Vader.

* Bezinning:
Nu gaan wij met blijdschap eren… De eerste woorden zetten de boel meteen op scherp. Is het waar wat we zingen? Ervaren we blijdschap in ons hart? Het schijnt haast een gewetensvraag. Het oorspronkelijke Latijn is wat neutraler, en als een aansporing tot ons gericht: Laten de christenen het Paasoffer loven… Daarmee komt alle nadruk te liggen op het subject van de lof, namelijk het Paasoffer. Paasoffer. De Paassequentie roept niet allereerst op tot het loven en eren van de verrezen Christus die triomfeert, maar tot het loven en eren van Degene die zijn leven gegeven heeft als zoenoffer. ‘Het Lam’ is dan ook niet zozeer een apocalyptisch beeld, maar roept de woorden van de profeet Jesaja in herinnering: ‘Wij allen waren als schapen verloren gelopen en ieder van ons was eigen wegen gegaan, maar op Hem heeft JHWH laten neerkomen de schuld van ons allen. (..) hij heeft zijn mond niet geopend, zoals een lam dat ter slachting geleid wordt’.
Niet voor niets toont de verrezen Heer de leerlingen deze zondag zijn handen en zijn zijde, zijn wonden als tekenen van het offer van zijn leven. Geen Pasen zonder Goede Vrijdag, slechts door dat ene offer van leven zijn wij met God verzoend en hebben wij deel gekregen aan zijn goddelijk leven.

Dood en leven staan op vechten/Jezus kwam de strijd beslechten.
Spreek, Maria, kom verklaren/wat gij zoekend hebt ervaren.

* Bezinning:
Dood en leven staan op vechten… Het Latijn drukt het zo mogelijk nog beeldender uit: Dood en leven strijden in een wonderlijk duel staat er letterlijk, en vervolgens klinkt het heel paradoxaal: de leidsman ten leven gestorven, heerst levend. Ook hier wordt aan die dubbelheid vastgehouden, iets wat in onze vertaling wat wegvalt. Jezus kwam de strijd beslechten, klinkt het daar. En natuurlijk geloven wij ook dat Jezus in en door zijn verrijzenis de dood overwonnen heeft. De dood heeft niet langer het laatste woord, is de blijde Boodschap van Pasen. Maar een dienaar is niet meer dan zijn Heer. Als zelfs de leidsman ten leven de dood niet gespaard is gebleven, zijn ook wij tijdens ons leven niet gevrijwaard van duisternis, verdriet, lijden en dood. Maar wij gaan er niet langer aan ten onder, de angel is eruit. Juist in en doorheen dat alles kan Gods licht doorbreken, kan Gods leven in ons hart gaan heersen. We kennen de afloop van het wonderlijke duel, maar een duel blijft het.

Ik liep de lege grafstee binnen/ik zag de zweetdoek en het linnen.
Ik hoorde de engelen getuigen/ik wou mij naar de diepte buigen.

* Bezinning:
Om deze strofen goed te kunnen verstaan moeten we even terug grijpen op de vierde strofe. In deze strofen klinkt namelijk het antwoord op de vraag die in de vierde strofe aan Maria van Magdala wordt gesteld, letterlijk: Zeg ons, Maria, wat heb je onderweg gezien? Onze vertaling vult dat ‘onderweg zijn’ heel vrijmoedig in: het is een onderweg zijn van zoekend en tastend ervaren. Is dat niet een mooie definitie van het Paasgeloof? Onderweg zijn, zoals ook de Emmausgangers, zoekend en tastend naar levenstekenen van God. Het antwoord van Maria is intrigerend. Letterlijk zegt zij ons: Ik zag het graf van de levende Christus en de heerlijkheid van de verrezene, en dan volgt er een dubbele punt: de engelen als getuigen, de zweetdoek en de zwachtels. Een leeg graf, engelen, een zweetdoek en zwachtels. Daarin ziet Maria de heerlijkheid van de verrezene, van de levende Christus. Dat doet denken aan het commentaar van pater Peter Westerman op een vers uit ditzelfde hoofdstuk in het Evangelie volgens Johannes. Namelijk het vers waarin staat dat Johannes en Petrus bij het lege graf aankomen en dan van Johannes wordt gezegd: Hij zag en geloofde. Waarop pater Westerman zegt: ‘Maar wat zag hij nou? Niets! Johannes ziet en gelooft omdat er niets is. Hij ervaart een leegte die iets oproept, omdat het gevuld is geweest, omdat er een dode heeft gelegen en die is er niet meer. Zijn doodstekenen, zijn zwachtels, zijn er wel, maar kennelijk is Hij weg, is Hij ontrukt aan de dood, is Hij opgestaan.’

Ik weet dat Christus is verrezen/die mijn hoop is zij geprezen.
Overwinnaar groot en machtig/blijf uw biddend volk indachtig.
Amen, halleluja.

* Bezinning:
Dat geloof van Maria en Johannes is ook ons geloof, daartoe nodigt de sequentie ons uit. In onze vertaling lijkt het nog bij het antwoord van Maria te horen, maar letterlijk legt de sequentie deze strofen ons in de mond: Wij weten dat Christus waarlijk is verrezen uit de doden… Dat ‘weten’ is eigenlijk een ‘niet-weten’. Opdat wij in die wolk van niet-weten zoekend en tastend onze weg gaan in het geloof van Pasen, vragen wij de Verrezene: U, overwinnaar koning, ontferm U over ons. Amen, halleluja.