Filippenzen 2,6-11 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond allen welkom weten in de ontferming en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
We zijn in deze Veertigdagentijd op weg geweest met het thema: ‘Gedenk, mens, dat je stof bent.’ We zijn samen met Jezus de woestijn in getrokken en hebben ons afgevraagd wat werkelijk van waarde is in ons leven. We hebben zowel de kostbaarheid als de kwetsbaarheid van ons bestaan overwogen. We hebben gedacht aan de tijd van leven die ons gegeven is en hoe wij daarin vruchtbaar kunnen zijn in liefde, in de vormende relaties met onze Schepper en onze medeschepselen. We hebben ontdekt dat het ook juist God is, die in zijn barmhartigheid gedenkt dat wij stof zijn en ons de vergevende liefde biedt die toekomst voor ons opent.
Nu gaan we de Goede Week in, de Stille Week, de week van afbraak en vernietiging waarin alles op een mislukking uit lijkt te lopen, maar die in feite de overwinning betekent. Jezus toont ons een weg van afdalen tot op de aarde, zelfs tot in de aarde, in het graf, en die weg blijkt een weg van verheerlijking en leven. Laten wij ons met Hem verenigen op die weg, een weg van afdalen tot in het stof waarvan wij gemaakt zijn, tot op de naakte waarheid van ons bestaan, in vertrouwen op de liefde van God die niet aflaat en ons nooit loslaat, ook al blijft Hij misschien voor ons verborgen.

Bezinning:

De tekst die wij vandaag lezen uit de brief aan de Filippenzen is niet zomaar een verhalende of beschrijvende tekst die feiten wil presenteren. Het is een hymne, een lied, een gedicht – een poging iets te verwoorden dat haast niet in woorden te vatten is. En opnieuw niet zomaar om informatie over te brengen, maar om iets in de toehoorder – in ons – teweeg te brengen. Het gaat niet om de woorden als zodanig, maar om wat zij met ons doen. Paulus leidt deze hymne immers in met de woorden: “Die gezindheid moet onder u heersen, die ook in Christus Jezus was.” En dan vervolgt hij met zijn poëtische verwoording van die gezindheid van Christus. Heel kernachtig geeft hij de grondhouding weer waarvan heel het doen en laten van Jezus doortrokken was. Ontlediging, nederigheid, gehoorzaamheid. “Niet mijn wil, maar uw wil geschiede,” zoals Jezus in de hof van Olijven zal bidden. En zoals ook wij bidden, iedere keer dat wij het Onzevader op onze lippen nemen.
De afbraak en vernietiging, het lijden en het kruis waar het aardse leven van Jezus op uitlopen, staan niet los van het geheel van zijn leven, zijn bestaan als mens – en ja, als God. Hij heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God – al was dit zijn werkelijkheid. In zijn goddelijke liefde heeft Hij zich willen vereenzelvigen met zijn schepping, niet er in majesteit boven tronen. Hij is stof geworden uit stof, om ons te tonen dat een leven van gehoorzaamheid aan de wil van Hem die ons uit het stof van de aarde boetseert precies verheffing en verheerlijking betekent, hoe onooglijk het voor onszelf misschien ook lijkt. Met onze menselijke neiging om ons vast te klampen aan eer en positie, zijn wij juist op een doodlopende weg, een weg van onvrijheid en doodsheid. Maar de weg van de nederigheid is de weg van vrijheid en leven.
Nederigheid, daar draait dit hele gedicht van Paulus om. Nederigheid – in het Latijn humilitas. Dichtbij de humus, de aarde, het stof waaruit wij genomen zijn door onze Schepper. Dit heeft niets te maken met jezelf kleineren, wegcijferen, wegzetten als onbelangrijk, maar alles met in je waarheid staan. Zijn wie en wat je bent, niet meer en niet minder. Jezus heeft ons laten zien wat dit betekent, om eenvoudigweg de soevereine vrijheid te beleven van een mens die geheel en al leeft uit Gods hand. Wie in haar of zijn leven gestalte geeft aan Gods wil, is niet meer onderworpen aan de machten van de wereld of welke vreemde wil dan ook. Dan hebben lijden en dood niet het laatste woord, wat iemand ons ook aandoet.
Ieder van ons heeft het te stellen met onze eigen werkelijkheid, zoals we geschapen zijn en door het leven gevormd. Met onze talenten en met onze verwondingen, met onze mogelijkheden en onmogelijkheden. Het is juist in die concrete werkelijkheid dat God ons wil kennen en ontmoeten. En het is ook alleen wanneer wij zo in onze eigen waarheid gaan staan, dat God de kans krijgt om ons te verheffen, boven onszelf uit te tillen en een Leven (met een hoofdletter) in ons geboren te doen worden dat onze wildste verwachtingen te boven gaat.
‘Gedenk, mens, dat je stof bent.’ Klamp je niet vast aan ideeën over wie en wat je zou moeten of willen zijn. Ga in je waarheid staan, in alle schamelheid, en luister dan hoe God je bij je naam noemt en, door alle pijn en moeite heen, jou verheft als zijn welbeminde.