Marcus 1,40-45 – zr. Christiana

Overweging:

Dierbare zusters en broeders in Christus,
Deze zondag mogen we stilstaan bij een genezingsverhaal. Dat is op zich niet zo gek, we hebben er heel wat van gehoord de afgelopen weken. De evangelies, heel de Bijbel staan er vol van. Dat Jezus zieken kon genezen, zelfs de toentertijd meest gevreesde melaatsheid, is natuurlijk wonderbaarlijk, maar op zich niet zo gek. Hij is immers God.
En toch is er iets geks aan de hand in het genezingsverhaal dat we zojuist gehoord hebben. Namelijk: de reactie van de genezen man. In zijn nood neemt de man zijn toevlucht tot Jezus, en richt zich, ja, bidt tot Hem -uitstekend. Zijn vertrouwen in Jezus wordt bevestigd, boven al zijn verwachtingen, dwars door zijn angsten en twijfels heen – fantastisch.
Maar dan…wat doet hij? Hij negeert volledig de aanmaning van dezelfde Jezus, die hem zojuist op z’n minst bewezen heeft wat Zijn Woord waard is. Maar de man negeert het niet alleen, nee, sterker nog, hij doet het recht tegenovergestelde. “Zorg ervoor, dat ge aan niemand iets zegt,” beantwoordt hij met: “overal in het openbaar vertellen en ruchtbaarheid geven aan de zaak.”
Toch wel een beetje gek. Of is er meer aan de hand? Meer dan het geschreven woord? Kunnen we de evangelist horen, die tussen de regels door, de man verontschuldigt: hij kon er niets aan doen, hij moest wel, hij was er vol van: vol van Jezus… de meeste mensen vonden hem hoogstwaarschijnlijk gewoon gek. En daar kunnen wij ons wel iets bij voorstellen, immers, er ligt weliswaar 2000 jaar tussen ons en hem, maar zowel toen als nu geldt: wie Jezus Christus verkondigt is minstens een beetje gek…
…zoals kloosterlingen. Je moet wel gek zijn om in een afgelegen niemandsland, in een kerk te gaan wonen, met mensen die je zelf niet hebt gekozen, en misschien wel nooit zou hebben gekozen. Om dag in, dag uit, op dezelfde plaats, in vrijwel dezelfde volgorde, min of meer hetzelfde te doen, in nagenoeg dezelfde kleren met grotendeels dezelfde mensen en dingen. En dat allemaal omwille van ‘God’ en ‘gebed’: waardeloos in de ogen van de wereld. De mensen die zo leven, en dat vrijwillig en van harte, ja- die moeten wel gek zijn!
OK. Maar er is ‘gek’ en er is ‘gek.’ Er is krankzinnigheid: een waanzin, de eigenwaan in een (op)gesloten ik-gerichte wereld, die gek maakt. Maar er is ook een gek-zijn van een geheel andere orde: een gek-zijn-op. Op een ander. Een gek zijn door op een Ander-gerichte dwaasheid: de dwaasheid van de Liefde.
En misschien zijn kloosterlingen wel verliefd. “En doen ze gekke dingen omdat verliefde mensen gekke dingen doen. [Het is] de taal van de liefde. Het lijkt niet noodzakelijk, niet redelijk, niet in overeenstemming met het gezond verstand. Het is de manier van mensen die verliefd zijn.”
Verliefd…op wie dan? Op Hem die de grootst mogelijke Dwaas van de Liefde is geworden: Jezus Christus. Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij -God- is aan de mensen gelijk geworden. (Fil 2:6-8).
Zo gek is God- op u, op mij.
Gekker kan niet. Uit liefde voor de schepping wordt de Schepper een schepsel. God wordt mens. En als mens heeft Hij zich vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis. De Schoonste onder de mensenzonen wordt de man van smarten wiens uiterlijk niet eens het bekijken waard was, …Geminacht en gemeden door de mensen, met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt, als niet de moeite waard … het waren onze ziekten die hij op zich nam, onze smarten die hij heeft gedragen (Jes. 53:2-4).
Zo gek is God-op u, op mij.
Het was niet genoeg voor Jezus de melaatse op een afstand te genezen. De liefde wil geen afstand, maar eindeloze eenheid. De dwaasheid van de Liefde voert naar de dwaasheid van het Kruis, waarop Jezus de melaatsheid van deze ene mens en die van heel de mensheid, de melaatsheid van u en van mij, op zich neemt. De Zoon van God wordt gelijk aan de melaatse opdat de melaatse gelijk zou worden aan Hem.
Zo gek is God-op u, op mij.
Het is juist daar, in het ergste puin en de stinkende wonden van het mensenhart dat Jezus ieder van ons tegemoet komt. Kijk niet weg, keer er niet van af. Dat doet Hij ook niet. Hij die genezen kan met slechts een aanraking van zijn hand, een woord van zijn lippen: Herken Hem in de melaatsheid van je hart, en dan zal er een nog veel groter wonder gebeuren: Hem te herkennen in elke andere melaatse die je op je weg tegenkomt, met dezelfde dwaasheid van de Liefde die God zelf in de melaatse kust. En dat is zo gek nog niet.