Handelingen 9,26-31 en psalm 22 – zr. Angela
Welkom en inleiding:
zusters en broeders, welkom in het huis van de Heer, in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Wij vieren vanavond de vooravond van de vijfde zondag van Pasen, terwijl ‘buiten’ koningsavond gevierd wordt. De psalm die wij vanavond bidden, loopt uit in een visioen over wie onze echte koning is. Dat is ‘Hij voor wiens aangezicht alle stammen der heidense volken zich zullen buigen. Want de koningsmacht is aan de Heer, de Heerser over de volken.’
De apostel Paulus is in de lezing van deze avond terug bij af, geborgen of weggeborgen in de schoot van zijn afkomst en familie. Maar hij vindt in het bidden van deze psalm en in het visioen dat daaruit oprijst, nieuwe kracht om vrijmoedig te blijven optreden in de Naam van Jezus, omdat het door Hem is volbracht.
Wij kunnen het allemaal meemaken: dat we terug bij af zijn. Hoe komen we dan weer verder? Laten we samen met Lloyd Haft naar het psalmgedeelte van deze zondag bidden…
Ter overweging:
Paulus is opnieuw in Jerusalem aangekomen, na zijn vlucht uit Damascus. Damascus is de plaats van zijn bekering, Saulus werd daar Paulus. Al in Damascus liep zijn leven gevaar. De joden waren erop uit om hem te doden, ze hielden zelfs dag en nacht de stadspoorten in het oog om te voorkomen dat hij daardoor ongezien zou ontsnappen. Maar op een nacht namen zijn leerlingen hem mee en lieten hem via de stadsmuur in een mand naar beneden zakken. Zo ontsnapte Paulus aan Damascus. Vandaar trekt hij naar Jerusalem en zijn we aangekomen in de lezing uit de Handelingen van vanavond. In eerste instantie wordt Paulus ook in Jerusalem met argusogen bekeken. De leerlingen van Jezus zijn bang voor Hem, omdat ze niet kunnen geloven dat uitgerekend hij in plaats van een vervolger een leerling van Jezus geworden is. Het helpt dat Barnabas hem introduceert bij de apostelen. Daarna kan Paulus zijn vrijmoedige prediking in de Naam van Jezus, waarmee hij al in Damascus begonnen was, ook in Jerusalem voortzetten. De schrijver van de Handelingen onderstreept Paulus’ vrijmoedigheid door die twee maal te herhalen. Maar de Hellenisten, de Grieks sprekende joden die tot de Christelijke beweging waren toegetreden, willen hem ter dood brengen. En ook in Jerusalem wordt Paulus’ leven gered door een vluchtplan: de broeders sturen hem over Caesarea naar Tarsus, zijn geboorteplaats. Terug bij af. En nu?…
Stel u nu eens voor dat Paulus in deze omstandigheden het derde deel van psalm 22 bidt. Het is het gebed van Jezus op het kruis. Dat gebed ontplooit zich als een visioen waarin de Heer centraal staat, een visioen met uitzicht op een leven met Hem voor de armen, een visioen voor heel de aarde, voor alle heidense volken, zelfs voor de rijken van de aarde, maar ook voor hen die geen kracht meer hadden verder te leven, voor hun nakomelingen, voor het volk dat geboren gaat worden. Want het is de Heer in Wie vrede en recht geborgen zijn, omdat het door Hem is volbracht.
Paulus is nergens meer in Tarsus, hij is terug bij af. En toch, hij bidt tijdens zijn verblijf te Tarsus deze psalm en het visioen van deze palm van vrede en recht, van toekomst en verbondenheid voor allen in Hem in Wie alles is volbracht. En door deze psalm vlamt zijn vrijmoedigheid weer op. In de verlorenheid van terug bij af wordt hij aangesproken in dat wat hem ten diepste bezielt. Hij zal de apostel van de volkeren worden.
Maar wat betekent het bidden van deze psalm, Jezus’ gebed op het kruis, voor ons? Kunnen wij onze vrijmoedigheid laten munten in de dienst van Hem door Wie het volbracht is, in het perspectief van een nieuwe wereld waarin zijn vrede en recht centraal staan? Kunnen wij in Hem de kracht vinden om op te staan en op onze manier apostelen te worden van zijn blijde boodschap?