Johannes 3,14-21 en 1e regel van de minderbroeders 11,1-6 – zr. Angela
Inleiding:
Zusters en broeders, van harte welkom in het huis van de Eeuwige, onze God en Schepper.
Het thema van de vigilievieringen voor de 40-dagentijd is dit jaar: dorst naar leven. Juist in de woestijn van het leven doet die dorst zich sterker gelden. Maar op de vooravond van zondag laetare, wat betekent: verheug u!, komt onze dorst naar leven toch al enigszins in het licht te staan van uitkomst en een nieuw perspectief. Iets van vreugde en verwachting mengt zich met onze dorst naar leven.
Laten wij ons in onze dorst naar leven vanavond bijzonder verbonden voelen met hen die letterlijk hongeren en dorsten naar voedsel en water. De droppings die uitgevoerd worden en de toelating van enkele vrachtwagens met hulpgoederen zijn maar een druppel op een gloeiende plaat. Ze zijn een reden tot vreugde en verwachting, maar tegelijkertijd verdrukken en vertrappen mensen elkaar om ook maar iets van deze levensnoodzakelijke goederen te kunnen bemachtigen. Zo erg is de nood.
Moge de Eeuwige, onze God en Schepper zich ontfermen over hen en over ons allen.
Ter overweging:
De evangelielezing van deze zondag gaat over dorst, dorst naar leven. Een van de verzen van psalm 119 die wij zojuist gezongen hebben, luidt in de Willibrordvertaling: Met de mond wijd open hijg ik het uit van verlangen naar uw geboden. Zo hevig is de dorst van de bidder naar nieuw leven, leven dat alleen God ons kan geven.
Het voorgelezen stukje uit het Johannesevangelie is een tweede deel van een groter geheel dat al in vers 1 van hoofdstuk 3 begint. Nikodemus, een Farizeeër uit de leidende Joodse kringen (leidende met e-i en niet met een lange ij!) komt in de nacht naar Jezus. In de nacht. Het is nacht in het leven van Nikodemus. Hij ziet geen licht en perspectief meer en verlangt daar sterk naar. Zo sterk dat hij in de nacht naar Jezus gaat. Wat dan volgt, is een ontluisterende, ontroerende en verfrissende dialoog tussen hem en Jezus. Nikodemus legt in zijn nood al zijn vragen op tafel. Jezus verwondert zich over zijn onbegrip – hij is toch een leraar in Israël!- maar gaat wel serieus en bevrijdend op zijn vragen in. Centraal in hun dialoog staat de thematiek van de wedergeboorte. Kan een mens opnieuw geboren worden? Nikodemus verlangt ernaar, maar twijfelt en vraagt: hoe kan dat, als je al op jaren bent? Jezus zegt: ja, dat kan, een geboorte uit water en geest!
In het vervolg, de evangelielezing van deze zondag, is Nikodemus ineens uit beeld verdwenen. Jezus houdt een monoloog over Gods reddende handelen in zijn Zoon en over de scheiding die dat teweeg brengt: in Jezus is het licht naar de wereld gekomen, maar keren we ons van dat licht af of gaan we naar dit licht toe?
Heeft Nikodemus in het contact met Jezus het licht gezien en gaat hij op het licht af? De evangelist vermeldt dat niet, maar hij vermeldt later wel, als de jacht op Jezus geopend is, dat Nikodemus het in zijn eigen hoge kringen voor Hem opneemt. Dat komt Hem te staan op een verdachtmaking door zijn eigen collega’s: bent u soms ook een Galileeër? En na de dood van Jezus blijkt hij aanwezig te zijn bij de kruisafname en de evangelist herinnert eraan dat Nikodemus indertijd ’s nachts naar Jezus toe was gekomen. Hij is nu gekomen met een kostbaar mengsel van ongeveer 30 kilo mirre en aloë en geeft daarmee een koninklijke allure aan de laatste eer aan Jezus. Het is duidelijk: Nikodemus kon Jezus en hun gesprek niet vergeten. En hoewel hij lid bleef van de kringen waartoe hij behoorde, neemt hij het in bange uren toch voor Jezus op en bewijst Hem na zijn dood koninklijke eer. Zijn dorst naar leven, lichter leven is door Jezus kennelijk onderkend en gelaafd.
De dorst van Nikodemus is de dorst van velen, mogelijk ook onder ons allen hier bijeen: de dorst naar licht en nieuw leven, naar redding en bevrijding. En denken wij vandaag ook bijzonder aan hen die dorsten naar de meest basale levensbehoeften: eten en drinken. Dat ook zij gered worden.
Jezus belooft het ons: wie de waarheid doet, komt naar het licht. Want dan zal blijken dat zijn daden in God zijn verricht.
We lazen ook een tekst van de heilige Franciscus, een stukje uit hoofdstuk 11 van zijn eerste regel. Dit hoofdstuk staat vol dingen die moeten of juist niet mogen in de omgang met anderen. Maar middenin dit hoofdstuk staan vers 5 en 6, waarin het moeten verlicht wordt en daarmee ont-moet door de bron van alle liefde, dat is Jezus zelf die zegt: Dit is mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben zoals Ik jullie heb liefgehad. Laten wij onze dorst onderkennen en benoemen. Laten wij de waarheid doen en komen naar het licht, het licht van het nieuwe leven van Pasen, dat zijn glans nu al vooruitwerpt.