Johannes 9,1-17+34-38 en 1e Wijsheidsspreuk Franciscus 5-8  – zr Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders, wij mogen ons welkom weten in de ruimte en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
We bevinden ons deze zondag halverwege de Veertigdagentijd nog midden in de woestijn. Toch zegt de Kerk ons reeds aan: Laetare, verheugt u! De woestijn blijkt, zoals we daarnet zongen, de plaats van het zien, deze tijd blijkt de tijd om te zijn, nu reeds in de woestijn mogen we ons laven aan de bron van de Levende die ons ziet.
Midden in de woestijn, de ruimte tussen Egypte en het Beloofde Land, tussen slavernij en vrijheid, nodigt de Kerk ons uit om ons te verheugen en ons houvast te vinden in wat wij zien en nog niet zijn.
Zien. Zien en niet-zien, daarover gaat het in het Evangelie van deze zondag. We horen vanavond een gedeelte uit dit Evangelie over een man die blind is van zijn geboorte af. Hij blijkt niet de enige blinde te zijn…
Dit Evangelie biedt ons veel stof tot overwegen. Gelukkig helpt de heilige Franciscus ons vanavond op weg. Ook hij heeft het in zijn eerste Wijsheidsspreuk over zien en niet-zien en daarmee reikt hij ons een sleutel aan tot het Evangelie.
Richten wij ons nu eerst met een gezongen gebed tot Christus, in en vanuit het geloof en met de bede dat Hij ons vasthoudt, in en doorheen alles.

Bezinning:

Zien en niet zien. In het Evangelie lijkt het op het eerste gezicht maar al te duidelijk te zijn wie er ziet, en vooral wie er niet ziet, namelijk de blindgeborene. Meteen aan het begin van het Evangelieverhaal horen we van zijn genezing. Die begint ermee dat Jezus hem ziet. Het staat er heel terloops maar het is tegelijk heel diepzinnig: het is in en door het gezien wórden dat de blindgeborene het vermogen ontvangt om zélf te zien.
Voor het beschrijven van de feitelijke genezing heeft de evangelist Johannes slechts twee verzen nodig. Toch beslaat de hele lezing van deze zondag maar liefst eenenveertig verzen. Blijkbaar gaat het dus om meer dan lichamelijk weer kunnen zien, ontvangt de blindgeborene meer dan enkel het natuurlijke licht van de ogen.
De Farizeeën leggen de blindgeborene het vuur aan de schenen. En hoe verder het verhaal vordert, hoe scherper de man blijkt te kunnen zien. Waar hij Jezus eerst nog louter ziet als ‘de man die Jezus heet’, erkent hij Hem vervolgens als profeet. Tenslotte belijdt hij op een ontroerende wijze vol overgave zijn geloof in Jezus als de Mensenzoon, in Jezus als zijn Heer. Hij ziet Jezus in het licht van het geloof, op de wijze van zien waarover Franciscus het heeft in zijn eerste Wijsheidsspreuk. Het gaat er volgens Franciscus om de Heer Jezus te zien in zijn geestelijke gestalte en goddelijkheid, en te geloven dat Hij waarachtig de Zoon van God is. In die zin is de blindgeborene de ziende, en blijken de Farizeeën uiteindelijk blind.
En hoe zit dat met ons? Vorige week hebben we gehoord dat de leegte van de woestijn ons uitnodigt, uitdaagt om onszelf in Gods licht te plaatsen, om onszelf door Hem tevoorschijn te laten kijken. Zoals de blindgeborene zijn en worden ook wij gezien, en kunnen ook wij in en doorheen het gezien wórden het vermogen ontvangen om zelf te zien. Franciscus leert ons: dat is een gave van de Geest. Het is de werkzaamheid van de Geest in ons die ons ziende maakt.
Wanneer wij het aandurven de Geest in ons aan het werk te laten, en daarmee toe te laten dat al onze zelfgeschapen en valse beelden van onszelf en van God (waardoor wij dénken te zien) als luchtspiegelingen verdampen, ontvangen wij de ogen en het licht van het geloof. Dan vinden wij ons houvast in onze Heer Jezus in en doorheen alle omstandigheden van ons leven.