Lucas 15,1-3+11-32 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond allen welkom weten in de scheppende liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
‘Gedenk, mens, dat je stof bent…’ Onder dat teken zijn wij in deze Veertigdagentijd op weg naar Pasen. We hebben ons vorige week bezonnen op de tijd van leven die ons gegeven wordt, en hoe wij daarin vruchtbaar kunnen zijn in liefde, soms misschien wel ondanks alles. Vandaag voert de evangelielezing ons naar een volgende vraag die dan op kan komen en die daar nog achter en onder ligt: wie ben ik eigenlijk? En waar kom ik vandaan? Want dat zal altijd een belangrijke invloed hebben op waar ik naartoe ga in mijn leven.
We horen in het evangelie het verhaal over de zogenoemde ‘verloren zoon’: een jongeman die zich van alles losmaakt om in vrijheid zijn eigen weg te gaan, maar die door omstandigheden tot nadenken komt en beseft dat hij, door zich af te snijden van zijn oorsprong, ook zichzelf verloren is, met alle mogelijkheid tot leven en vruchtbaarheid. Pas in het gedenken van wie en wat hij is en de relaties die zijn leven vormen, vindt hij leven en toekomst.
‘Gedenk, mens, dat je stof bent…’ Ook voor ons is het goed om die vraag te stellen: wie en wat ben ik? Waardoor is en wordt mijn leven gevormd?

Bezinning:

Stel je eens voor: een jongeman, de jongste van twee broers, stapt op zijn vader af en eist zijn deel van de erfenis op. Een erfenis krijg je gewoonlijk pas wanneer de oorspronkelijke eigenaar van het bezit overlijdt. In zekere zin verklaart deze jongeman zijn vader dus dood. Hij wil alle banden verbreken en zijn eigen weg gaan, los van zijn geboortegrond en zijn familie. Hij eigent zich de bezittingen toe waar hij recht op meent te hebben en gaat weg. Hij snijdt zich af van zijn oorsprong. En een tijd lang lijkt het prima te gaan, hij leeft losbandig en zorgeloos. Maar dan slaan gebrek en honger toe. De concrete, fysieke ervaring van honger brengt hem bij het besef van zijn eigen kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Los van iedereen kan hij niet eens overleven, laat staan werkelijk leven en gedijen. Als hij zich afhankelijk moet maken van een werkgever om te overleven, komt hij tot het inzicht dat het ook vroeger juist de banden met anderen waren die hem leven gaven, al was hij het zich niet bewust en zag hij die relaties misschien juist eerder als beklemmend. Hij wilde de vrijheid om zichzelf te zijn, maar ontdekte dat hij juist alleen maar zichzelf kon worden in de relaties met anderen.
Wij mensen hebben allemaal de neiging, zeker in onze huidige cultuur, om onszelf als individu los te denken van alles en iedereen, ook en misschien vooral van God die onze oorsprong en Schepper is. We verklaren God dood en eigenen ons de erfenis – ons leven – toe. Misschien doen we dat niet eens uitdrukkelijk en bewust, maar dan toch wel met onze manier van doen. We handelen ‘als was er geen God,’ zoals een van de Psalmen het uitdrukt. Ook als mensen die zichzelf ‘gelovig’ noemen. De Veertigdagentijd is het jaarlijkse genademoment bij uitstek om ons van deze neigingen bewust te worden, en weer open te komen voor het ware leven zoals God het ons gunt. Het moment om te ‘gedenken dat wij stof zijn’, en misschien ook wel in vasten de lijfelijk de ervaring op te doen, zoals de jongeman in het evangelie, van hoe afhankelijk we zijn van ons dagelijks brood.
Wie en wat zijn wij als mens? Ja, wij zijn stof. Zoals het tweede hoofdstuk van Genesis het beeldend uitdrukt: God ‘boetseerde de mens uit stof dat Hij van de aarde nam, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.’ Als wij ons afsnijden van die oorsprong, van die levensadem, wat blijft er dan nog over van dat levend wezen? Alleen nog maar stof, droog en dor. Het is Gods levensadem, die doorgaande en intieme relatie met onze Schepper, die ons leven doet. Wij leven van die liefdesband waarin wij steeds opnieuw uit Gods hand geboren worden en gevormd worden tot de unieke mens die Hij in ons ziet en waarnaar Hij uitkijkt, zoals de vader in het evangelie.
Losbandigheid, in de letterlijke zin van los zijn van alle banden, is in feite geen vrijheid maar verlorenheid. We leiden een kwijnend, dor en droog bestaan. Het leven krijgt pas kleur en zin in de levende relatie met de Schepper die ons boetseert, met de aarde waaruit wij genomen zijn en met de anderen die, evenals wij, geschapen zijn om samen gestalte te geven aan Gods liefde in deze wereld. Laten we in de stilte die nu volgt bij onszelf nagaan: wie ben ik werkelijk? Waar snijd ik mij af van mijn oorsprong, mijn levensadem? En waar ervaar ik dat God geduldig en met open armen op mij wacht om in de relatie met Hem en met mijn naaste echt tot leven te komen?