Lucas 1,39-45 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, de genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met ons allen. Amen.
We gaan de vierde en laatste week van de advent in. We worden stil bij het mysterie van een nog ongeboren Leven dat ieder moment kan gaan doorbreken en heel onze oude, vertrouwde wereld zal verlichten en op een hoger plan zal tillen. We staan uit naar de uiteindelijke vervulling hiervan bij de wederkomst van Christus, en gedenken dankbaar hoe dit zijn aanvang kreeg in Maria, die als vrouw van aarde ruimte maakte voor de hemel om God-met-ons te worden, Immanuel. God zo nabij dat Hij zich hier en nu laat ontmoeten, in een flits van herkenning.
In het evangelie van deze zondag horen we over een dergelijke ontmoeting: tussen Maria, de aanstaande moeder van Jezus, en Elisabeth, de aanstaande moeder van Johannes de Doper. Twee vrouwen die drager zijn van een geheimvol geschenk van Godswege en die dat in elkaar herkennen. Ook Jozef, die onze gids is in deze advent, heeft als verloofde van Maria herkend dat zich in haar iets ongehoords voltrok. Bij hem – net als bij ons – geen ongeboren profetenkind dat opspringt in de schoot, maar enkel een groot geloof dat geen belang hecht aan uiterlijke schijn maar doorstoot tot het wezenlijke.

Bezinning:

Het evangelie vertelt ons over de ontmoeting tussen twee vrouwen. De een al op leeftijd, en tegen alle verwachting in nu toch al zes maanden zwanger van haar eerste kind. De ander nog jong en maar pas bekomen – of misschien helemaal nog niet bekomen – van een onthutsende ontmoeting met een engel. Maar onder de oppervlakte van deze ontmoeting tussen de twee vrouwen vindt er nog een ontmoeting plaats: tussen Johannes en Jezus, de nog ongeboren kinderen die ieder als mysterie onder het hart van hun moeder gedragen worden. En precies deze ontmoeting blijkt bepalend voor de interactie tussen de moeders. Ze herkennen wat er gebeurt. Ze herkennen in elkaar dat geheim van Godswege, en in die herkenning opent zich ook de mogelijkheid om dat geheim in zichzelf te onderkennen.
Is dat niet wat er altijd gebeurt in een echte ontmoeting? We herkennen iets in de ander, zien iets dat niet te zien is en aan alle uiterlijkheid voorbij gaat, iets dat we niet kunnen begrijpen of beschrijven maar dat wel het meest wezenlijke is. En als in een spiegel wordt het ons duidelijk dat wij ook in onszelf net zo’n kostbaar geheim in ons meedragen. We kunnen het niet benoemen of erover beschikken, maar het is wel bepalend voor wie we zijn.
“Zalig die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is.” Zalig die zich laat raken door het Godsgeheim dat zich in de ander voltrekt, en in die geraaktheid ook het Godsgeheim in zijn of haar eigen leven gaat zien en serieus nemen. Dit is de kern van het grote geloof dat Elisabeth in Maria prijst en waar ook Jozef blijk van gaf.
Geloof kunnen we niet zelf maken, maar we kunnen ons erdoor laten overrompelen in een ontmoeting, waarin we opeens onomstotelijk weten, zoals ook Jozef wist: dit Mysterie moet ik behoeden, er zorg voor dragen, het ruimte geven om te gedijen en steeds meer aan het licht te komen. Dit is de achtergrond van het leven die het verdient voorgrond te worden. Dit is waar de ware vreugde ontspringt, het Licht dat iedere mens wil verlichten en verwarmen.
Jozef opende zijn hart en zijn huis voor wat hij enkel met de ogen van het geloof kon ontwaren. Door dit grote geloof van Jozef, zoon van David, kon in het huis van David Hij geboren worden die genoemd zou worden: wortel Isaï, sleutel van David, Koning en opgaand Licht, God-met-ons, Immanuel. Moge God ook in ons dit grote geloof vinden, waarin wij Hem rakelings nabij weten in iedere oprechte ontmoeting van hart tot hart.