Johannes 2,13-25 en Franciscus’ brief aan de gelovigen 25-31

Inleiding:

Broeders en zusters in Christus, wij zijn hier bijeen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen. Van harte welkom in deze vigilie van de derde zondag van de Veertigdagentijd. Welkom in dit huis van gebed, het huis van de Heer.
Dorstend naar levend water, zongen we zojuist. Dat is onze werkelijkheid, waar wij in deze Veertigdagentijd heel bewust in willen staan. Wij dorsten naar leven, waarlijk leven. Twee weken terug bevonden we ons met Jezus in de leegte van de woestijn, en vorige week met Hem en zijn leerlingen boven op een hoge berg, waar we geheel alleen waren. Plekken waar we haast vanzelf, van nature in contact komen met onze diepste dorst. Met onze dorst naar leven, naar wat werkelijk leven is en leven geeft.
Dat is deze zondag wel anders. We bevinden ons deze zondag in een krioelende massa mensen en dieren, het is een drukte van jewelste. Maar gelukkig is daar Jezus, Die ijvert voor het huis van God, Die ijvert voor ons, opdat wij in het huis van gebed in contact komen met God als de Bron van ons leven.
Laten wij het nu, in weerwil van alle drukte en rumoer die ons in het leven van alledag omringen, stil maken in onszelf en ons zo afstemmen op het Woord dat wij gaan horen.

Ter overweging:

Ten tijde van Jezus, en de eeuwen daarvoor, bestond er in de tempel te Jeruzalem een levendige offerdienst. Al bij de inwijding van de eerste tempel had God zelf die plaats een offerplaats genoemd. Maar dan toch vooral een offerplaats waar ‘het volk zich vernedert, bidt, Gods aanschijn zoekt en zich bekeert van zijn slechte daden.’ Dát is van meet af aan het volmaakte offer.

Toch waren de vele offers bij Wet bepaald. Ook de dierenoffers, waar die runderen, schapen en duiven waarover we hoorden voor nodig waren. De dierenoffers dienden om een leven vrij te kopen. Een dierenleven werd genomen in plaats van een mensenleven. Zo was er de wet op de eerstgeborenen, die bepaalde dat iedere mannelijke eerstgeborene moest worden vrijgekocht. Ook aan Jezus zelf is die wet voltrokken, toen zijn ouders het Kind Jezus naar Jeruzalem brachten ‘om Hem aan de Heer op te dragen, volgens het voorschrift van de Wet des Heren: ‘Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd’, en om volgens de bepaling van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven.’

Jezus is naar eigen zeggen niet gekomen om de Wet op te heffen, maar zijn fanatieke reactie op wat Hij in de tempel aantreft is onmiskenbaar. In commentaren worden aan die reactie verschillende duidingen gegeven. Een daarvan is dat Jezus niet zozeer reageert op de offerdienst op zich, maar op de uitwassen daarvan. En de tempel is geen markthal, maar een huis van gebed. Een andere duiding is dat met de komst van Jezus de tempel niet langer nodig is, Jezus is zelf de nieuwe tempel. En een derde duiding, in de lijn van de schrijver van de Hebreeënbrief, is dat de óffers niet langer nodig zijn, doordat Jezus zelf zijn eigen leven als zoenoffer geeft. In de Hebreeënbrief lezen we: ‘Eerst zegt Hij: ‘slachtoffers en gaven, brandoffers en zoenoffers hebt Gij niet gewild, die konden U niet behagen’ hoewel de Wet voorschrijft dat ze gebracht moeten worden. En dan zegt Hij: ‘Hier ben Ik. Ik ben gekomen om uw wil te doen.’ (…) Door die wil zijn wij geheiligd, eens voor al, door het offer van het lichaam van Jezus Christus.’ En uiteindelijk kan alleen dát offer onze dorst naar leven lessen.

Er is nog een andere opening tot het evangelie van deze zondag. De heilige Franciscus reikt ons daartoe de sleutel aan. We hoorden een gedeelte uit zijn tweede brief aan de gelovigen. Daarin heeft Franciscus het over boetvaardigheid, over vruchten van boetvaardigheid, en over het geven van aalmoezen. Met andere woorden: Franciscus spoort ons aan tot offerbereidheid. Maar dat niet alleen, en zelfs niet voornamelijk. Het belangrijkste waar Franciscus ons toe aanspoort is: barmhartigheid. Liefdevolle barmhartigheid. Wij mensen verliezen alles wat wij in deze wereld achterlaten, maar de liefdevolle barmhartigheid die wij betoond hebben dragen wij met ons mee. Die heeft eeuwigheidswaarde.

Barmhartigheid als sleutelwoord. Dat roept een uitspraak van Jezus op, waarin Hij barmhartigheid in één adem noemt met offers. In het evangelie volgens Matteüs citeert Jezus tot tweemaal toe uit de profeet Hosea: Ik wil liever barmhartigheid dan offers. Jezus wil liever barmhartigheid dan offers. Hij leert ons dat niet zozeer onze offers ons leven geven, maar onze werken van barmhartigheid. Het is de liefdevolle barmhartigheid die onze dorst naar leven lest, zowel wanneer die ons betoond wordt, als wanneer wij die aan anderen bewijzen. Wij verliezen immers alles wat wij in deze wereld achterlaten, maar de liefdevolle barmhartigheid dragen wij met ons mee.