1 Joannes 2,1-5a  en  Lucas 24,35-48  –   zr. Esther

Inleiding
We horen deze zondag hoe de twee uit Emmaus terugkeren in Jeruzalem en daar ook getuigenissen horen over het verschijnen van de Heer. En dan gebeurt het aan hen allen opnieuw: Jezus staat in hun midden en wenst hen vrede. En opnieuw geloven ze het niet. Hoe wonderlijk toch; zeker die twee hadden Hem even tevoren in Emmaus wel herkend. Ik ben daar wat bij blijven hangen: dat verrezen lichaam, dat zo moeizaam herkend wordt.

Overweging
Wij geloven – zo belijden wij wekelijks – in de verrijzenis van het lichaam. Maar als we de Paasverhalen horen over Jezus’ verschijnen aan de leerlingen valt op dat zij Hem maar moeizaam herkennen en dan eerder aan zijn stem of zijn gebaren dan aan zijn lichaam. Het is een menselijk lichaam van vlees en bloed, het kan voedsel tot zich nemen en het draagt de sporen van het geleefde leven…. en toch is er de moeite van het herkennen. Verbijstering en schrik, vreugde en verbazing, twijfel en ongeloof staan ertussen. Logica en gezond verstand staan ertussen.

De kerkvader Gregorius van Nyssa heeft na de dood van zijn broer Basilius (ook een kerkvader) een indringend gesprek over de ziel en de verrijzenis met zijn stervende zus Macrina, die voor hem een lerares was. Zij vergelijkt heel de discussie over de thematiek met een nacht waarin nachtbrakers veel levendige gesprekken voeren over de straling van de zon, hoe die feitelijk is. Maar alleen al het verschijnen van de eerste zonnestraal in al haar pracht maakt de omschrijving ervan in woorden overbodig. Wanneer ons in werkelijkheid toevalt waar we op hopen en wat we verwachten, zal die werkelijkheid elke menselijke berekening en gissing rond onze toekomstige staat als nutteloos tonen.
De apostel Paulus zegt in een brief: Wat gezaaid wordt in vergankelijkheid, verrijst in onvergankelijkheid. Macrina vergelijkt het met het zaad dat in de kiemgrond uiteenvalt en haar vorm totaal verliest, maar toch een eigenheid behoudt die onveranderbaar is en in de aar herrijst. Uit roggezaad zal een rogge aar herrijzen en bv geen spelt. Zo laat de menselijke natuur al haar specifieke eigenschappen die gevolg waren van haar passies en emoties achter, maar verliest zichzelf niet; maar ze ondergaat een omvorming tot onvergankelijkheid en volmaaktheid. Een terugkeer naar de genadevolle staat van het begin. Al zal die terugkeer langer duren voor wie van die gevolgen van passies en emoties bevrijd moet worden.

Wat ik mis in het leerrijk betoog is dat het verrezen lichaam de wonden van het aardse lichaam wel meedraagt, ze worden niet gewist. Dat is in het Evangelie dat we lazen heel kenmerkend. En zo benoemt Jezus het ook. Hij wijst tot tweemaal op zijn wonden en zegt daarbij: Ik ben het zelf. Ze behoren bij Hem en zijn vervulling van de Schrift. Hij draagt (zoals een lied zegt) zijn wonden als sterren, als lichtpunten in de nacht.
Macrina sprak er niet over; maar het hoeft er ook niet mee in tegenspraak te zijn. Al moeten we bevrijd worden van alle gevolgen van wat het leven in en aan ons deed en van wat wij ermee deden, het heeft ons tegelijk ook gevoed met ervaring en hopelijk wijsheid. Dat waarvan we bevrijd worden, kunnen we vervolgens opnemen en een plaats geven, het behoudt een weerslag in ons lichaam, het blijft ons eigen.
Jezus zegt het zo: Jullie moeten omdraaien, je bekeren, want het gaat om de vergeving van de zonden. Alle zonde is in principe terug te voeren op die ene: dat wij de dingen in eigen beheer willen hebben, dwz gelijk willen zijn aan God. God dus niet vertrouwen en het zelf willen overnemen.
Waarom geloof je niet, waarom twijfelen jullie, vraagt Jezus. Hij vindt geloven, vertrouwen vanzelfsprekend; ook al kwam er een punt waar ook Hij moest omkeren, niet uit de zonde maar uit de angst. Maar Hij heeft zijn goddelijkheid afgelegd om ten volle in onze menselijkheid te gaan staan, in vertrouwen op zijn Vader ten einde toe. Wie Hem daarin volgt, kan delen in de verrijzenis, als nieuw en oorspronkelijk en toch dezelfde, met alle wonden die het leven gebracht heeft en die lichtend worden en de duisternis doorbreken. We hebben het prachtige schilderij van Henk Hage – dat u hier op de altaartrede ziet – dat ons er dagelijks aan herinnert wanneer we samenkomen.