Johannes 1,6-8+19-28 – zr. Emmanuel

welkom en inleiding:

Zusters en broeders in Christus, wij zijn hier bijeen in de ruimte en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen. U allen van harte welkom in deze vigilie van de derde zondag van de Advent. Welkom in de verwachting van de bruiloft tussen hemel en aarde, tussen God en mens, in en door de menswording van Gods Zoon. In Hem raken hemel en aarde elkaar. In de woorden van psalm 85: zij kussen elkaar. Ja, de menswording van Gods Zoon, van God zelf, is eerst en vooral een ultieme liefdesdaad, een zaak van het hart. Het is daarom dat we ons in deze Advent laten leiden door het Hooglied, het lied van de liefde tussen God en mens.
Vide Domine, zo zongen we daarnet in het Rorate caeli.
Zie, Heer, de ellende van uw volk…
Maar ook tot ons klinkt het deze zondag: zie! Want in het paars van de Advent kunnen we reeds iets van het licht van Kerstmis ontwaren, dat het paars tot roze kleurt. Op deze zondag Gaudete – ‘verheugt u’ – mogen wij ons in dat licht verheugen, want te midden van alle ellende en nood laat reeds onze Redder zich zien.
Maar het is een zien, soms even…

overweging:

Zie, Heer, de ellende van uw volk… zo zongen we in het Rorate caeli. Hoe actueel is deze bede ook vandaag de dag… Te midden van alle ellende in onze wereld lijkt de vreugde van zondag Gaudete haast een utopie, of minstens ongemakkelijk. Toch worden we deze zondag uitgenodigd, niet om onze ogen te sluiten voor de werkelijkheid, maar om – in die werkelijkheid – juist oog te hebben voor de kleine maar onmiskenbare tekenen van de komst van Hem die ons zal redden. Zoals de bruidegom in het Hooglied gaat kijken naar de bloesem in het dal, of de wijnstok al uitbot en of de granaatappels al bloeien…

Waar kunnen we al iets van het licht van Kerstmis ontwaren? Waar raken nu reeds de hemel en de aarde elkaar, soms, even? Het Evangelie zet ons op weg. Helemaal in de sfeer van zondag Gaudete wijst het Evangelie al vooruit naar Kerstmis. Het begint namelijk met enkele verzen uit de prachtige Proloog van het Johannesevangelie, die we elk jaar op het hoogfeest van Kerstmis horen. Juist voor de verzen waar het Evangelie vandaag mee begint, die Johannes de Doper introduceren, gaat het over het Licht dat in de duisternis schijnt, en de duisternis die dat Licht niet aanneemt. Hoe paradoxaal ook, juist in de duisternis schijnt het Licht dus, juist daar kunnen we iets van het Licht ontwaren. Zoals een treffende tekst van Loesje luidt:
‘Het was zo donker, dat ik overal lichtpuntjes zag.’

Van dat Licht moet Johannes getuigen, klinkt het. ‘Niet hij was het licht, maar hij moest getuigen van het Licht.’ En dat doet Johannes dan ook, als de priesters en de levieten komen vragen wie hij is. Zonder enig voorbehoud en met grote stelligheid verklaart hij dat hij de Messias niet is. Hij weerstaat de menselijke verleiding in het duister houvast te zoeken door zijn eigen messias te zijn of te creëren. Nee, Johannes houdt het uit in de duisternis, hij houdt het uit in de verwachting van de Messias, en wordt zo gevoelig voor de vele lichtpuntjes van Godswege.

Ook wij zijn geroepen om te getuigen van het Licht. Om het in de duisternis uit te houden en hoopvol en vastberaden uit te zien naar Gods Licht – zoals een wijnstok bloeit tegen de klippen op… Kunnen wij in de duisternis de lichtpuntjes van Godswege ontwaren?