Matteüs 17,1-9 en Wijsheidsspreuk 19    – zr. Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders, wij mogen ons allen welkom weten in de ruimte en de liefde van God, Die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
Houvast. Dat is waartoe de Veertigdagentijd ons wil uitnodigen. Niet het soort houvast dat wij mensen uit onszelf eerder geneigd zijn te zoeken, en waarvan we vroeg of laat ontdekken dat het een schijnzekerheid is. We bezwijken dan voor de bekoringen ons houvast te zoeken in wat we kunnen, in wat anderen over ons zeggen, in wat we hebben. Vorige week hoorden we hoe Jezus in de woestijn precies die bekoringen weerstaat en ons daarin voorgaat. Hij leert ons die schijnzekerheden in ons leven los te laten. Hij leert ons waarin ons werkelijke houvast gelegen is, en dááraan vast te houden.
Vorige week klonk er nog de echo van de Stem van de Vader die Hem bij zijn doop ‘mijn Zoon, mijn veelgeliefde’ genoemd had. Daaraan hield Jezus vast. Ook deze zondag horen we hoe Jezus houvast zoekt en vindt, en klinkt die Stem opnieuw, tot de leerlingen, tot ons.
En we leggen ons oor te luisteren bij de heilige Franciscus. Ook hij biedt ons houvast: Zoveel als een mens is in de ogen van God, zoveel is hij – niet meer, niet minder.
Richten wij ons nu eerst met een gezongen gebed tot Christus, in en vanuit het geloof en met de bede dat Hij ons vasthoudt, in en doorheen alles.

Bezinning:

Met de 19e Wijsheidsspreuk van Franciscus borduren we voort op wat we vorige week samen overwogen hebben in het licht van het Evangelie. Door de bekoringen in de woestijn te weerstaan leerde Jezus ons dat ook onze identiteit niet afhangt van wat we kunnen, van wat anderen zeggen, van wat we hebben. Dat alles mag ons in zekere zin onverschillig laten, zegt Franciscus. Een soort van heilige onverschilligheid. In het tweede deel van zijn Wijsheidsspreuk wordt in de tegenstelling duidelijk wat Franciscus hiermee bedoelt. Hij heeft het over een religieus die als overste is aangesteld, maar die, wanneer hem gevraagd wordt zijn ambt terug te geven, niet wenst af te treden. Hierdoor wordt duidelijk dat hij zijn gevoel van eigenwaarde helemaal laat samenvallen met de functie die hij bekleedt. Hij klampt zich eraan vast, en zijn angst regeert hem. De angst namelijk wat er van hem overblijft zónder zijn functie, de angst om schijnzekerheden los te laten, om uit handen te geven, om alle houvast te verliezen.
Het is een angst die in ieder van ons zit. Hoe kunnen we deze angst de baas worden? Of beter: hoe kunnen we hem loslaten en ons ware houvast vinden?
Hier ligt een belangrijke vraag onder, namelijk: waar halen wij ons gevoel van eigenwaarde vandaan? Uit identificatie met een functie? Identificatie met wat we kunnen, met wat anderen zeggen, met wat we hebben? Volgens Franciscus is dit een weg ten dode – ‘wee’ – in plaats van een weg ten leven, die ‘gelukkig’ maakt. De weg ten leven is geen weg van identificaties, maar van een ontvangen identiteit. De identiteit namelijk die een mens ontvangt van God. Zoveel als een mens is in de ogen van God, zoveel is hij. In Gods ogen, in het licht van Gods gelaat ontvangt een mens zijn gelaat, zijn waarde, zijn diepste identiteit.
Het Evangelie leert ons hoe wij hier gevoelig voor kunnen worden, hoe wij hier ons ware houvast in kunnen vinden.
Jezus neemt Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en brengt ze boven op een hoge berg waar zij alleen zijn. Het is daar, in de stilte, in de eenzaamheid, dat wij onszelf onder Gods ogen plaatsen, dat Hij tot ons kan spreken.
Jezus zoekt op de berg het contact met zijn Vader, Hij zoekt en vindt er houvast door zich opnieuw af te stemmen op wet en profeten. Maar bovenal vindt Hij opnieuw houvast in de Stem die, net als bij zijn doop, zijn identiteit bevestigt: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde!’
Niet alleen Jezus, ook de apostelen, ook wij ontvangen in het licht van zijn gelaat ons gelaat, onze waarde, onze identiteit. Hierin mogen we ons houvast vinden. Niet op de wijze van Petrus, die drie tenten wil bouwen om het toch vooral vast te houden. Maar op de wijze van Jezus zelf, die de berg weer afdaalt en zijn weg ten einde toe gaat, met moed, geloof en vertrouwen dat Hij geborgen is in God en dat God Hem ten einde toe zal bewaren en vasthouden.