Lucas 9,28-36 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond allen welkom weten in de ontfermende liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
We gaan de tweede week van de veertigdagentijd in en zetten een volgende stap op onze weg van voorbereiding op Pasen. ‘Gedenk, mens, dat je stof bent…’ Onder dat teken zijn we ruim een week geleden op weg gegaan. ‘Gedenk, mens, dat je stof bent…’ Het klinkt misschien erg geringschattend, of zelfs deprimerend. Stof zijn. Maar ik moest bij dit thema onwillekeurig denken aan een lied uit de jaren ’70: We are stardust, wij zijn sterrenstof… Ook stof is niet zomaar stof. De elementen waaruit ieder van ons en heel de aarde bestaat, hebben een geschiedenis van miljarden jaren achter de rug om te zijn geworden wat ze nu zijn. Atomen gevormd in de kernen van sterren, bij de ontploffing aan het levenseinde van die sterren door het heelal verspreid, en juist op dit moment hier en nu door God bijeengevoegd tot een levend wezen, een mens, in alle nietigheid en tegelijk grootsheid die een mens eigen is.
In het evangelie van deze zondag vangen we ook een glimp op van die grootsheid van de mens, die ten volle werkelijkheid werd in Jezus, levend in volledige overgave aan zijn hemelse Vader. Wat zagen die drie leerlingen die met hem mee de berg op gingen? Wat zien wij, als wij naar Jezus kijken? Richten we ons nu eerst met een gezongen gebed tot God, en bidden wij om zijn ontferming, dat wij open komen om zijn Woord te kunnen beluisteren.

Bezinning:

Op de berg die het evangelie beschrijft, horen we nog eens de woorden uit de hemel die al klonken bij de doop van Jezus in de Jordaan. “Dit is mijn Zoon.” De goddelijke oorsprong en bestemming van Jezus wordt bevestigd – en tegelijk is hij ook ten volle mens, in alle kwetsbaarheid en brekelijkheid. Hij staat daar als mens, die steeds duidelijker voor ogen ziet dat zijn weg van onwrikbare trouw aan Gods liefde hem binnen afzienbare tijd onvermijdelijk naar lijden en dood zal voeren. Hij spreekt met Mozes en Elia over zijn heengaan. En juist in die erkenning van zijn vergankelijkheid, begint er blijkbaar iets in hem te stralen, oogverblindend.
Als mens is hij stof, genomen uit de aarde, waarnaar hij ook weer zal terugkeren. Maar als mens is hij ook verbonden met de eeuwigheid. Die schittering die op de berg te zien was, is misschien wel niet zozeer omdat hij God is, maar juist omdat hij ten volle en ten diepste mens is. In Jezus zien wij onze eigen diepste werkelijkheid ten volle aan het licht gebracht: kind van God te zijn. Gods welbeminde, Gods uitverkorene om zijn liefde gestalte te geven in deze wereld.
Elders in het evangelie houdt Jezus ons de lelies op het veld ten voorbeeld, en zegt dat zelfs Salomo met al zijn pracht en praal niet gekleed ging als een van hen. Want er is geen uiterlijke pracht en praal die opweegt tegen de eenvoudige schoonheid van een schepsel dat leeft uit Gods hand, bloeiend waar het geplant is. Dat geldt voor een lelie op het veld die vandaag bloeit en morgen vergaat, en dat geldt minstens evenzeer voor een mens. Hoe nietig we ook mogen zijn, onze onuitwisbare schoonheid ligt in het simpelweg zijn zoals God ons schept en bemint.
Wij mogen dan stof zijn, maar stof is niet zomaar stof. De atomen en moleculen waaruit ieder van ons is opgebouwd, hebben er miljarden jaren over gedaan om te worden wat ze nu zijn, samengevoegd om hier en nu deel uit te maken van een levende mens, door God bemind en gewild, uitverkoren om Gods Woord te horen en te vertolken, door mens te zijn naar Gods bedoeling, tot in de diepte.
Het is alleen in de erkenning van deze werkelijkheid, dat wij deze ook waar kunnen maken. Alleen als wij onze kwetsbaarheid en sterfelijkheid onder ogen zien, kunnen wij ook uitrijzen boven de platte realiteit van de overlevingsdrift en in ons leven gestalte geven aan een liefde die eeuwig is. Een liefde die ook de sterren in het aanzijn roept, maar die aan geen enkele ster de waardigheid verleent die het deel is van zelfs de kleinste mens: beelddrager en bemind tegenover van God zelf te zijn. Laten we in de stilte die nu volgt zowel de kwetsbaarheid als de kostbaarheid van ons eigen bestaan overwegen. Waar stralen wij werkelijk?