Marcus 1,1-8 – zr. Angela

welkom en opening:

Zusters en broeders, van harte welkom in het huis van onze God.
Welkom in de verwachting van de bruiloft tussen hemel en aarde in de menswording van Gods Zoon. In Hem raken hemel en aarde elkaar, ja zelfs, met psalm 85, ‘zij kussen elkaar’. Het is de verwachting die ook uitgedrukt ligt in het Rorate caeli, waarmee wij elke vigilie beginnen.
Met deze verwachting gaan wij de Advent in. En daarom combineren we dit jaar de viering van de vigilies van de Advent met het Hooglied, het lied van de liefde tussen God en mens. Deze mystieke dimensie van het Hooglied werd in de vroege kerk en de Middeleeuwen goed verstaan en uitgedragen. Maar na de bloeitijd van de Spaanse mystieken van de Carmeltraditie in de 16e eeuw (denk aan Theresia van Avila en Johannes van het kruis) is die interpretatie in de katholieke Westerse kerk helaas in vergetelheid geraakt. Om deze mystieke betekenis van het liefdeslied Hooglied weer meer onder de aandacht te brengen, hebben de zusters Benedictinessen van Sint Lioba samen met de joodse chazan (voorzanger) Chaim Storosum een Cd uitgebracht waarin zij Hebreeuwse teksten uit het Hooglied zingen. In elke vigilieviering wordt een deel daarvan ten gehore gebracht als luisterlied. U kunt de tekst in vertaling op uw rooster vinden.
Moge God, onze Schepper en Redder, ons in deze vigilie voeden met woorden die het verlangen van ons hart raken en ons toe bewegen naar de ontmoeting met Hem.

overweging:

Onze God is op komst! Maar hoe zal Hij komen? In de eerste twee verzen die wij zongen van het Rorate caeli zijn de bidders vol van eigen fouten en tekorten en bang dat God boos zou kunnen worden en de zonden zou kunnen blijven gedenken. Gods heilige stad, met de tempel als zijn woning, de plek waar onze vaderen Hem loofden, ligt er nu eenzaam en verlaten bij. De bidders bidden wel tot God, maar zijn vooral druk met zichzelf en hun eigen problemen. Dat wordt in het tweede vers aanvankelijk nog duidelijker: wij hebben gezondigd, wij zijn als een onreine geworden, als bladeren zijn wij allen afgevallen, onze zonden hebben ons als een windvlaag meegesleurd. Voorop staan in deze twee verzen de schuldbelijdenis en de smeekbede om clementie.
Dan echter verschuift in het tweede vers de focus toch al richting God: Gij hebt uw gelaat voor ons verborgen en ons verpletterd onder de druk van onze schuld. Er is dus een dubbele blokkade voor de ontmoeting met God: het licht van Gods aangezicht schijnt niet meer over ons, én: de druk van onze schuld verplettert ons. Er moet dus ook een dubbele bevrijding komen: dat God zijn gelaat weer over ons laat lichten en dat wij kunnen opstaan uit onze schuld. Johannes de Doper doopte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden en bereidde zo de weg van de Heer die komen zou. Het gaat om een bevrijdende beweging van God naar ons en van ons naar God. En daarmee raken we aan het hart van het verlangen van de Advent: ik ben van mijn lief en mijn lief is van mij. En aan het verlangen dat doorklinkt in het lied Rorate caeli zelf. Het refrein daarvan luidt: Dauwt, hemelen, uit den hoge; en wolken, regent de Gerechte. Maar als we gaan zoeken waar dit refrein vandaan komt, komen we op Jesaja 45, 8:
Hemelen, laat uw hoogten druipen
en gerechtigheid uit de wolken stromen.
Aarde, open uw schoot, laat het heil bloeien
en de gerechtigheid ontkiemen.
Ik, de Heer, heb dat alles geschapen.

In dit vers komen beide bewegingen in één scheppend en reddend verband samen: vanuit de hemel dauw uit den hoge, vanuit de aarde heil en gerechtigheid. Hemel en aarde, zij kussen elkaar. En dat gebeurt vooral in waar wij deze Advent naar uitzien: in de komst van onze God uit den hoge, in de menswording van zijn geliefde Zoon die zijn leven zal geven voor heil, vrede en gerechtigheid.