Matteüs 22,15-21 en de 11e wijsheidsspreuk van Franciscus – zr. Emmanuel

Bezinning:

In het Evangelie horen we hoe de Farizeeën Jezus in zijn eigen woorden proberen te vangen. Ze stellen Hem een vraag waarop welk antwoord dan ook Jezus in de problemen zal brengen. Althans, dat hopen ze. Jezus, in zijn wijsheid, laat zich echter niet vangen. ‘Geeft aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt’, zegt Hij. Hiermee omzeilt Hij de vraag van de Farizeeën, en toch ook weer niet. Bovendien blijft Jezus ook nu de Leraar, zoals de evangelist Mattheüs Hem graag schetst. ‘Geeft aan God wat God toekomt’, leert Hij. Zoals het geldstuk het beeld en het opschrift van de keizer draagt, zo dragen wij het beeld en het opschrift van God zelf. Wij zijn geschapen naar zijn beeld, en bestemd om uit te groeien tot zijn gelijkenis.

Geeft aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt… In zijn elfde wijsheidsspreuk citeert Franciscus dit Evangelievers. ‘Gelukkig dus wie niets voor zichzelf achterhoudt en aan de keizer teruggeeft wat van de keizer is, en aan God, wat van God is’, zegt hij. Binnen de context van de wijsheidsspreuk is het citaat op het eerste gezicht een beetje vreemd. In een commentaar op de elfde wijsheidsspreuk van Franciscus gaat de Vlaamse franciscaan André Jansen er nader op in. Hij schrijft:
Franciscus werkt een tweeluik uit aan de hand van het evangeliecitaat ‘aan God teruggeven wat van God is en aan de keizer wat van de keizer is’. Die formulering gebruikt hij in de twee luiken, maar wel met een andere betekenis, waardoor er een kruisverwijzing ontstaat.
In het eerste luik toont Franciscus ons een dienaar van God, die toornig wordt en zich opwindt. ‘Aan de keizer teruggeven’ betekent dan: aan je ‘ik’ het recht geven om te oordelen, aan je ‘ik’ bij wijze van legitimatie je morele voortreffelijkheid toeschrijven, aan je ‘ik’ de idealen van het rijk Gods toeschrijven, wat erop neerkomt dat je je narcistisch met die idealen identificeert. Je houdt ze dus achter voor jezelf en geeft ze niet terug aan God, aan wie al het goede behoort.
In het tweede luik dat handelt over iemand die niet toornig wordt en zich geen kapitaal aan schuld vergaart, krijgt het evangeliecitaat de tegenovergestelde betekenis. Zo iemand geeft het recht om te oordelen, de eigen morele voortreffelijkheid en de idealen van het rijk Gods niet aan de keizer – niet aan zijn narcistisch ‘ik’ –, maar hij geeft ze terug aan God, want het goede, het oordeel en de voltooiing van de menselijke geschiedenis zijn van God. Het narcistisch ik heeft alleen het recht het kwade aan zichzelf ‘terug te geven’ of aan zichzelf toe te schrijven. Dat is ‘aan de keizer teruggeven’. Tot zover broeder André Jansen.

Het laatste klinkt wat zwaar. Maar uiteindelijk klinkt ook hierin Franciscus’ diepste overtuiging weer door, dat al het goede een gave is van God, die de Bron van al het goede is. Wij mogen zijn gave in dankbaarheid ontvangen, vrucht laten dragen en zo als Zijn eigendom erkennen.
Zo geven wij aan God, wat van God is.

Slotgebed:

Heer, levende en ware God,
van U komt al het goede.
Wij zegenen en danken U
en wij bidden U:
leer ons steeds in alles
de lof, de roem en de eer,
de zegening en al het goede
aan U terug te geven.
Amen. Amen. Zo zij het. Zo zij het.
Amen.