Lucas 17,5-10 – zr. Emmanuel

‘Wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.’ Zo klinkt het in het Evangelie van deze zondag. Als er iemand is die deze woorden van harte en vol overtuiging in de mond heeft genomen, is het de heilige Franciscus wel. In zijn brief aan de orde noemt Franciscus zichzelf ‘een onnut mens, en een onwaardig schepsel van de Heer God’. Daarmee neemt Franciscus het Evangeliewoord in heel zijn rauwheid en weerbarstigheid. Want in onze vertaling staat er weliswaar – nog enigszins verzachtend – ‘gewone knechten’; maar in het oorspronkelijke Grieks staat er achreios: ‘waardeloos, nutteloos, onnodig’.
‘Waardeloos, nutteloos, onnodig’: geen woorden waarmee wij onszelf graag typeren. Hooguit wanneer we in een deprimerende bui zijn. En toch zijn de woorden van Jezus ook tot ons gericht, en heten ze een Blijde Boodschap te zijn. In zijn Regel houdt Franciscus daarom al zijn broeders voor dat zij nederig moeten zeggen: ‘Ik ben een onnut dienaar’. En op het einde van zijn Regel benadrukt Franciscus nogmaals dat hij en zijn broeders ‘minderbroeders zijn en onnutte dienaren’.
Zijn de woorden van Jezus dan bedoeld om ons te prikkelen en aan te sporen méér te doen dan dat wat ons opgedragen wordt, méér dan onze plicht te doen? Zelfs dat niet. Want als we bij onszelf nagaan wat ons van Godswege allemaal gevraagd en opgedragen wordt… Een kleine greep daaruit: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad.’ ‘Wees barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is.’ ‘Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken, en bidt voor hen die u mishandelen. Als iemand u op de ene wang slaat, keert hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt, belet hem niet ook uw onderkleed te nemen. Geeft aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort, eist het niet terug.’
Tegen dit alles kunnen wij onmogelijk nog opbieden… En ook Franciscus draagt zijn broeders zoals wij hoorden niet weinig op. Jezus, en in zijn voetspoor Franciscus, gaan al uit van een overlopende maat. En toch klinkt het: ‘(…) zegt dan: ‘Ik ben een onnut dienaar.’’
In ‘De Fioretti’, de verhalen over Franciscus, is een verhaal opgetekend dat een verhelderend licht werpt op ons Evangeliewoord. Daar lezen we over broeder Masseüs die op een dag besluit Franciscus’ nederigheid op de proef te stellen en hem vraagt: ‘Waarom jij? Waarom jij? Waarom jij? Ik wil weten waarom iedereen jou volgt en iedereen je schijnt te willen zien en horen en gehoorzamen. Je bent niet bepaald mooi van gestalte, niet bijzonder geleerd, niet van adellijke afkomst: waarom volgt de hele wereld juist jou?’ En Franciscus antwoordt Masseüs met vurige geestdrift: ‘Dat dank ik aan de ogen van de Allerhoogste. Met zijn allerheiligste ogen heeft Hij onder de zondaars namelijk geen verachtelijker en onverbeterlijker zondaar gezien en op aarde geen laaghartiger schepsel kunnen vinden als middel om zijn wonderbaarlijke werk te verrichten. Daarom heeft Hij mij gekozen, opdat erkend wordt dat elke deugd en al wat goed is uit Hem voortkomt en niet uit een schepsel, en dat niemand zich voor Gods aanschijn mag beroemen. Als iemand wil roemen, laat hem dan roemen in de Heer, aan wie alle eer en glorie toekomt tot in eeuwigheid.’
Dat het feest van Franciscus, dat we over enkele dagen vieren, ons mag inspireren zijn woord en voorbeeld te volgen. Tot lof van Christus. Amen.