Genesis 2,18-24 en Marcus 10,2-16 – zr. Marijke

Welkom en inleiding:

Broeders en zusters we mogen ons welkom weten in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
We zongen het net al, alles begon bij God, Hij schiep het water, het licht ,de mens en het dier. Hij schiep de wereld vanuit Liefde. We lezen vanavond uit 1 van de scheppingsverhalen uit het boek Genesis. Niet uit het verhaal van de zeven dagen, maar uit het tweede hoofdstuk van het boek Genesis ,waarin we kunnen lezen dat God opzoek gaat naar een hulp voor de mens.
Maar wat bedoelt God precies met een hulp voor de mens? En wat zou dat voor ons als zusters betekenen?

Overweging:

In het gedeelte van het scheppingsverhaal wat we zonet mochten horen, lezen we hoe God de mens een hulp aanbiedt. God schiep allerlei dieren van klein naar groot, en de mens mocht de dieren een naam geven. Zo nodigde God de mens uit om ieder dier echt te zien en zich er mee te verhouden.
De dieren kwamen voorbij en kregen zo allemaal een naam.
Maar na , naar ik vermoed , een aantal lange dagen namen geven, komt God er achter dat er geen dier is die echt een hulp kan zijn voor de mens. Tenminste niet een hulp waar je een menselijke relatie mee kunt hebben. En is God nu net niet opzoek naar zo’n hulp voor de mens?
Een dier is natuurlijk heel handig als functionele hulp. Een paard kun je voor de wagen spannen, een os kun je laten ploegen en als je een berg op moet lopen neem je een ezel mee. En zo zijn er meer dieren die de mens als hulp kunnen dienen.
Maar een hulp voor de mens is niet alleen functioneel bedoeld. Het gaat veel meer over in relatie zijn met andere mensen. Een diepere verbinding aangaan. De mens heeft iemand nodig om in dialoog te kunnen zijn. Bij een dier is er geen uitwisseling of nauwelijks communicatie. Niet zoals van mens tot mens in ieder geval.

Als we dit verhaal meenemen naar onze gemeenschap dan zou je snel kunnen zeggen dat we ook als zusters onderling vooral voor elkaar een hulp zijn. De een kookt de ander naait , weer een ander maakt schoon of verzorgt de bloemen in de kerk, zo doen we allemaal iets voor elkaar.
Het doet mij denken aan het beeld wat de apostel Paulus heeft bij een kerkgemeenschap.
Waarbij we allemaal een lichaamsdeel zijn, de een het oog, de ander de hand, oor, been of arm .
Maar past dat wel echt bij onze gemeenschap als zusters ,die aan elkaar gegeven zijn door God?
Zijn we niet vooral geroepen tot een diepere echt menselijke verbinding.
Wij zijn geroepen om lief te hebben. De communicatie in de gemeenschap van hart tot hart die staat centraal.

In de evangelielezing horen we dat de farizeeën Jezus in een hoek proberen te drijven, ze willen Hem op de proef stellen. Jezus gaat er niet in mee, Hij spreekt in dit geval niet over regels maar over de relatie tussen man en vrouw zoals God die bedoeld heeft. In deze ontmoeting tussen Jezus en de Farizeeën gaat het hard tegen hard, maar niet van hart tot hart. Jezus wijst op de hardheid van het menselijk hart die een diepere verbinding in de weg staat. Niet alleen tussen man en vrouw als gehuwden, maar ook in andere relaties zoals met vrienden, buren en collega’s.

Aan het eind van het evangelie lezen we dat de mensen kinderen bij Jezus brachten met de bedoeling dat Hij ze aan zou raken. De leerlingen wezen de kinderen af, maar Jezus riep ze bij zich.
En stelt ze tot voorbeeld. Want als we zoals kinderen kunnen zijn, ontvankelijk en trouw dan is het gemakkelijker om van hart tot hart met elkaar om te gaan. En zo een menselijke gemeenschap te vormen. Elkaar tot hulp zijn, om zo het Koninkrijk Gods binnen te gaan.