Numeri 11,10-30 – zr. Angela

Woord van welkom:

Zusters en broeders, van harte welkom in deze ‘tent van samenkomst’. Ook hier zal God neerdalen in een wolk en ons zegenen met zijn geest en leven.
We lezen in deze vigilie vooral uit het boek Numeri. Numeri is Latijn voor getallen. Het boek Numeri wordt zo genoemd vanwege de twee volkstellingen die erin voorkomen. In het Hebreeuws wordt het boek genoemd naar het eerste woord ervan: bamidbar. Bamidbar betekent in de woestijn.
Het volk is in de woestijn, wíj zijn in de woestijn. Er wordt volop gejammerd en geprotesteerd, er dienen zich problemen aan, er heerst onzekerheid en het vertrouwen in de leiding neemt af. Waar moet het naar toe?
In de woestijn. God, wees ons genadig, wij wachten op U.

Bezinning:

Het volk bevindt zich in de woestijn. Weggetrokken uit Egypte naar een land van belofte dat nog achter de horizon schuilgaat en vooralsnog niet naderbij lijkt te komen. De realiteit is de woestijn met alle ontberingen van dien. In het verhaal dat wij vanavond lezen, spelen twee problemen. Een probleem van het volk en een probleem van Mozes, de leider van het volk. Het volk is elke dag manna zat en jammert. Ze hebben heimwee naar de vis die ze in Egypte voor niets te eten kregen, naar de komkommers en de meloenen, naar de prei, de uien en de knoflook. Ze roepen: ‘Altijd alleen maar dat manna, we willen vlees!’ Mozes kan het bijna niet meer aan. Hij jammert en klaagt tegenover God: ‘Ben ik soms de moeder van dit volk dat u mij zegt het aan mijn borst te dragen? Het is mij te zwaar. Laat mij dan maar sterven.’ En God komt Mozes verregaand tegemoet, Mozes zal zijn last voortaan niet meer alleen hoeven dragen.
Met de jammerklachten van het volk loopt het anders. Het geklaag komt voort uit een onverzadigbare gulzigheid, uit spijt over het vertrek uit Egypte en uit minachting voor hoe God onder hen aanwezig is en het dagelijks manna laat regenen, midden in de woestijn. Vlees zullen ze krijgen, meer dan het vlees van alle schapen en runderen en van alle vissen van de zee samen, zóveel dat het hun neus zal uitkomen en ze er onpasselijk van worden.
God gaat verder, voorbij wat menselijk mogelijk is, voorbij de smalle kaders van onze draagkracht en vertrouwen, voorbij de strikte handhaving van eigen naamlijsten en regels. Tijdens het ceremonieel bij de tent van samenkomst daalt God neer in een wolk en gaat een deel van de geest die op Mozes rustte op 70 oudsten van het volk over. Dan blijkt dat twee mannen niet zijn meegegaan naar de tent van samenkomst en het plechtige initiatiemoment hebben gemist. Zij zijn achtergebleven in het kamp, maar profeteren daar wel. Dat kan natuurlijk niet! Mozes wordt er over aangeklampt, hij moet het verbieden. Maar Mozes antwoordt: ‘Waarom kom je voor mij op? Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde.’ God gaat verder, voorbij aan het wij van de kleine kring en het eigen gelijk en Mozes onderkent dat. Daarmee toont hij zich een ware profeet, een geestverwant van Jezus zelf, die zijn leerlingen verbood iemand buiten te sluiten omdat die niet tot hun gezelschap behoorde. Jezus zegt heel eenvoudig: ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons.’ Sluit niemand buiten.
Gods Geest waait waar Hij wil, ook in de woestijn, Hij kan uit onvermoede hoeken een frisse stormwind laten gaan door onze eigen ideeën wie wel en wie niet bij ons horen, door ons eigen gelijk, onze eigen gedachten en maatstaven. Want Hij is de Geest van God, onze Schepper, die elk schepsel aan zijn hart draagt en liefheeft zoals een moeder haar kind. Ook ieder van ons heeft het leven en al het goede om niet van hem ontvangen. Hij weet waar het naar toe moet en zal ons langs onvermoede paden voeren naar het land van zijn belofte.
Vertrouw Hem maar.