Matteüs 20,1-16a – zr. Marijke

Bezinning:

We kunnen ons waarschijnlijk allemaal wel een beetje verplaatsen in de reactie van de werkers van het eerste uur. Hebben we dat gevoel ook allemaal niet gehad toen we nog wat jonger waren? En misschien nog wel eens? Dat je broer of zus net wat meer kreeg van iets wat jij ook wilde hebben, of dat klasgenootje wat als het laatste in de gym kwam en met het leuke team er vandoor ging. We snappen het allemaal, het is niet eerlijk en dat ervaren de werkers van het eerste uur ook hoorden we net.

De Heilige Augustines kijkt met een andere insteek naar deze lezing. Hij kijkt naar de spirituele kant, speciaal ook naar de betekenis van deze gelijkenis in relatie tot de roeping van ons als Christen. Hij spreekt in een preek over de werkers van het elfde uur met het oog op het Koninkrijk van God.
Steeds op een andere tijd worden er mensen naar de wijngaard gehaald om te werken. Steeds weer worden mensen geroepen door God om bij Hem te komen, Hem te volgen. Augustinus noemt Abel en Noach bijvoorbeeld als werkers van het eerste uur, Abraham, Isaak en Jacob en al hun tijdsgenoten werden geroepen rond het derde uur. Weer andere rechtvaardigen zoals Mozes en Aaron werden rond het zesde uur geroepen. Na hen kwamen de heilige profeten rond het negende uur erbij en op het einde van de tijden met Jezus openbare optreden brak het elfde uur aan. Wij Christen zijn volgens Augustinus allemaal werkers van het elfde uur.

Alle werkers zullen evenveel betaald krijgen. Van Abel tot en met de laatste die gedoopt gaat worden, zullen het geluk van de verrijzenis gaan ontvangen.
We worden allemaal geroepen door de Heer om te komen werken in Zijn Wijngaard. Dat er verschillende uren zijn wil echter niet zeggen dat we kunnen blijven uitstellen.
Als de Heer ons roept, moeten we aan het werk gaan. En niet denken: ach, ik krijg toch die ene denarie wel dus ik kan ook wel later beginnen. Die Denarie ga je krijgen, maar of je het elfde uur haalt is nog maar de vraag zegt Augustinus. Wat hij bedoelt te zeggen is dat als God je roept je niet moet talmen en uitstellen, maar erop ingaan. Je weet namelijk niet of je nog in de gelegenheid bent om te antwoorden als God je nog eens roept.

U kent vast dat verhaaltje wel over de man die tijdens een overstroming op de rand van zijn dak zat te wachten tot God hem zou komen helpen. Het eerste aangeboden bootje liet hij aan zich voorbij gaan, want God zou hem tenslotte wel redden. Zo ook het tweede en derde bootje. Toen hij uiteindelijk verdronk en voor God kwam te staan vroeg hij boos: waar bleef je! En God antwoordde ik heb je drie bootjes gestuurd, maar je bent niet 1x ingestapt!
We moeten dus direct het eerste bootje nemen en niet wachten. Ook al betekend dat je eenmaal gered, langer de handen uit de mouwen moet steken dan wanneer je gokt op een volgende reddingsmogelijkheid.

We mogen dankbaar zijn voor het moment dat we de roepstem van God verstaan. Wat immers nog lang niet altijd zo gemakkelijk is. Abt Manu vertelde ons kort geleden nog over de vele tegenstemmen die we in ons hebben als mens.
En die ons het horen naar God moeilijk kunnen maken.
Laten we dan ook niet aarzelen om de handen uit de mouwen te steken voor het koninkrijk van God zodra we daartoe gevraagd zijn. En blij wezen met en voor de mensen die na ons komen, en ook deel krijgen aan het Eeuwig leven. Net als de werkers uit het verhaal die het laatste uur kwamen werken.