Matteüs 18,21-35 en Regel van Clara 9,1-10 – zr. Emmanuël

Bezinning:

Wanneer Petrus aan Jezus vraagt hoe vaak hij moet vergeven, vraagt hij om een duidelijke maat. En dan liefst een maat die voor hem te behappen is. ‘Tot zevenmaal toe?’ suggereert hij. Hoewel Petrus hier royaal is, is Jezus duidelijk: ‘Nee, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.’ Met anderen woorden: altijd.
En wel omdat God altijd vergeeft, zo leert Jezus zijn leerlingen door middel van de parabel die volgt. Al eerder heeft Jezus gezegd: ‘Wees onverdeeld goed, omdat jullie hemelse Vader onverdeeld goed is.’ Of in de woorden van de evangelist Lucas: ‘Wees barmhartig, zoals jullie Vader barmhartig is.’

Het Evangelie leert ons dat vergeven wezenlijk hoort bij hen die Christus willen volgen, bij hen die een gemeenschap vormen in Christus’ naam.
De heilige Clara heeft daar weet van. In het eerste deel van hoofdstuk negen van haar Levensvorm besteedt zij aandacht aan de noodzaak van vergeving binnen de gemeenschap. Zij maakt daarbij onderscheid tussen een doodzonde ‘tegen het model van onze professie’, en onrust en ergernis. Zonder in te gaan op wat die doodzonde, of die onrust en ergernis, nu precies inhouden, leert Clara haar zusters hoe zij moeten handelen.

Het eerste wat Clara zegt is: zusters mogen elkaar aanspreken, vermanen zelfs, wanneer iemand duidelijk ingaat tegen het model van onze professie. Dit is, wat Clara betreft, niet voorbehouden aan de abdis. Zusters mogen elkaar de waarheid zeggen – maar wel in liefde. Zij dienen namelijk ondertussen te bidden voor de betreffende zuster, dat ‘de Heer haar hart mag verlichten tot boetvaardigheid.’ Met precies die woorden duidt Clara aan het begin van hoofdstuk zes van de Levensvorm haar eigen roeping en bekering. Daar schrijft zij dat de allerhoogste, hemelse Vader door zijn genade haar hart heeft willen verlichten, opdat zij boetvaardig zou gaan leven. Wanneer Clara dus haar zusters maant te bidden voor degene die ingaat tegen haar professie, dienen zij dus te bidden dat God haar hart opnieuw verlicht, het vuur van het begin weer aanwakkert, dat God haar weer lokt en bij name roept. Tot die tijd blijven de zusters bidden.

Vervolgens zegt Clara dat de zusters ervoor moeten uitkijken kwaad te worden of zich op te winden over het gedrag van de zuster in kwestie. Want ‘toorn en opwinding belemmeren de liefde in henzelf en in anderen.’ En zonder liefde geen barmhartigheid en vergeving, zonder liefde geen bekering…

Waar het gaat om de kleinere vormen van onrust en ergernis richt Clara zich allereerst tot degene die de onrust veroorzaakt heeft. Dit veronderstelt al iets heel belangrijks, waar Clara blijkbaar van uit gaat. De betreffende zuster moet namelijk voor alles inzien, en in elk geval voor zichzelf erkennen, dat zij degene is die de onrust veroorzaakt heeft.

De volgende stap is dan: in alle eenvoud en nederigheid vergiffenis vragen en zich toevertrouwen aan het gebed van de ander. Dit is niet gemakkelijk, daar hebben we allemaal wel weet van. Niemand van ons zal van zichzelf beweren volmaakt te zijn, verre van. Maar in alle eenvoud toegeven verkeerd te hebben gedaan, sorry zeggen en om vergiffenis vragen: dat vinden we doorgaans moeilijk.

De andere zuster vergeeft haar zuster ruimhartig ál het onrecht dat haar is aangedaan, besluit Clara. Hiermee geeft zij te kennen het ‘zeventig maal zevenmaal’ van Jezus begrepen te hebben.

Nederig om vergeving vragen, ruimhartig alles vergeven: eigenlijk zijn we tot beide pas in staat wanneer we écht, ten diepste weet hebben van Gods onvoorwaardelijke liefde en grenzeloze barmhartigheid. Pas wanneer we ons onvoorwaardelijk bemind weten is nederig schuld bekennen niet bedreigend meer. Pas wanneer we ervaren hoezeer we zelf leven van Gods barmhartigheid, kunnen we ook de ander in dat licht bezien, en kunnen we ruimhartig zijn zoals God ruimhartig is.

Laten we in de stilte die nu volgt de tijd nemen en de ruimte scheppen om Gods onvoorwaardelijke liefde en ruimhartige barmhartigheid werkelijk te ervaren. Dat wij daarin mogen groeien en van daaruit de ander tegemoet mogen treden.