Marcus 7,31-37 – zr. Emmanuel

Inleidend woord:

Broeders en zusters in Christus, wij zijn hier samen in de ruimte en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
‘Hoor. Maar ik kan niet horen’, zo begint het lied waarmee wij openden. In het evangelie van deze zondag is er inderdaad sprake van iemand die niet kan horen, fysiek niet kan horen, in de letterlijke zin van het woord. Toch nodigt het evangelie ons uit om het ‘niet kunnen horen’ te verbreden. Immers, als we bij de letterlijke opvatting blijven hangen, is het evangelie slechts een wonderverhaal waar wij zelf buiten blijven staan. En het evangelie gaat altijd over ons, hier en nu.
Ieder van ons heeft wel zijn of haar eigen ervaringen met ‘niet kunnen horen’. Wanneer wij zo vast zitten dat er niets meer binnenkomt. Wanneer onze adem zo hoog opgekropt zit dat die ons belet om te horen. En ieder van ons heeft ervaring met situaties waarin we niet wíllen horen, of niet dúrven horen, omdat horen immers ook altijd gehoorgeven veronderstelt.
Hoe het ook zij: ook tot ons klinkt deze zondag: ‘Effeta. Ga open!’ Dat dat wonder ook aan ons mag geschieden.

Bezinning:

Marcus is de enige evangelist die van de genezing van een doof mens verhaalt. In de beknoptheid die hem eigen is, vertelt hij hoe een dove bij Jezus gebracht wordt en hoe Jezus hem geneest door zijn oren te openen en de band van zijn tong los te maken.
Openen en losmaken. Woorden die impliceren wat doof-zijn is. Geopend wordt slechts wat gesloten is, dicht zit. En alleen dat wat vast zit, gevangen zit, kan worden losgemaakt.
Het is opvallend, dat van de dove man slechts gezegd wordt dat hij doof was en moeilijk kon spreken. Het zijn de anderen die hem bij Jezus brengen, die Jezus smeken hem de hand op te leggen. Het zijn de anderen die op het eind van het verhaal uitroepen: ‘Hij heeft alles welgedaan!’ De dove man blijft anoniem, en zo worden wij uitgenodigd onszelf juist in hem te herkennen. ‘Effeta – ga open!’ klinkt het tot hem, en tot ons.

Effeta. De Kerk heeft dit woord van Jezus bewaard in de doopliturgie. Daarin is het de priester die de oren en de mond van het kind aanraakt en bidt: ‘Onze Heer Jezus gaf aan doven het gehoor terug en stommen liet Hij spreken; moge Hij je geven dat je spoedig zijn Woord kunt verstaan en je geloof kunt belijden tot eer van God onze Vader.’
Geloof is een zaak van horen en verstaan, van spreken en belijden. Maar hoe gemakkelijk raken wij niet afgestompt, horen en verstaan wij niet? Hoe gemakkelijk laten wij niet na ons geloof te belijden in onze woorden en daden, om goede woorden te spreken, om te loven en te danken? Daarom is dat woord – effeta – niet een woord dat slechts eenmaal tot ons gesproken dient te worden, aan het begin van ons gelovig leven, maar een woord dat telkens weer tot ons klinkt, elke dag opnieuw.

Effeta. Ga open! Waar in ons leven worden wij aangesproken door dit woord? Waar moeten wij onder ogen zien en erkennen dat wij doof zijn? Doof voor Gods woord, doof voor wat Hij ons zeggen wil in de situatie waarin wij ons bevinden, in en doorheen de mensen om ons heen? Waar in ons leven zitten wij vast, opgesloten in onszelf? Waar laten wij na om van God te spreken, in onze woorden en daden? Waar laten wij na God te loven en te danken voor al het goede dat elke dag opnieuw tot ons komt? Waar laten wij na goede woorden te spreken?

Laten wij in de stilte die nu volgt dat ene woord tot ons klinken: Effeta. Ga open!