Testament van Clara 71-78 en Lucas 13,22-30 – zr. Emmanuel

Testament van Clara 71-78:

71 En omdat de weg of het pad waarlangs men gaat smal is
en de poort waardoor men het leven binnengaat nauw is
en er weinig mensen zijn die deze weg bewandelen
en door die poort binnengaan, (vgl. Mt 7,14)
72 ook al zijn er enkelen die hem een tijdje bewandelen,
zijn er zeer weinigen die op die weg volharden.
73 Gelukkig zij aan wie het gegeven is (vgl. Ps 119,1)
die weg te bewandelen en tot het einde te volharden. (vgl. Mt 10,22)
74 Laten wij er daarom voor zorgen dat wij,
als we de weg van de Heer zijn opgegaan,
daarvan geenszins ooit afwijken
door onze schuld en onwetendheid
75 opdat wij geen onrecht doen
aan de Heer die zo groot is,
en aan zijn moeder maagd
en aan onze vader de zalige Franciscus,
aan de zegevierende en ook aan de strijdende kerk.
76 Er staat immers geschreven:
‘Vervloekt zijn zij die afdwalen van uw geboden.’ (Ps 119,21)
77 Om die reden buig ik mijn knieën (vgl. Ef 3,14)
voor de Vader van onze Heer Jezus Christus,
gesteund door de verdiensten
van de roemrijke maagd, de heilige Maria, zijn moeder
en van onze allerzaligste vader Franciscus
en van alle heiligen,
78 opdat de Heer zelf,
die het goede begin heeft gegeven,
de groei zal geven (vgl. 1 Kor 3,6-7)
en ook de uiteindelijke volharding. Amen.

Overweging:

Aan het begin van haar Testament schreef de heilige Clara:

‘Onder de weldaden die wij van onze milde Gever, de Vader van alle barmhartigheid, hebben ontvangen en nog dagelijks ontvangen, en waarvoor wij de luisterrijke Vader zelf bij uitstek veel dank verschuldigd zijn, is die van onze roeping. (…) Daarom zegt de apostel: ‘Leer je roeping kennen!’ De Zoon van God is voor ons de weg geworden…’

Nu, aan het eind van haar Testament, herneemt zij het thema van de weg. Clara wijst erop dat de weg een smalle weg is, en dat het allesbehalve vanzelfsprekend is op die weg te volharden tot het einde. Zij maant haar zusters daarom ‘ervoor te zorgen nooit door eigen schuld en onwetendheid van de weg af te wijken’. Bij Clara is er geen onderscheid tussen handelen door eigen schuld of in onwetendheid, zoals Jezus eerder in het Lucasevangelie wél een onderscheid maakt tussen de knecht die de wil van zijn Heer kende maar niet handelde volgens diens wil, en de knecht die in onwetendheid handelde. ‘Want’, zegt Jezus dan, ‘aan wie veel is gegeven zal veel worden geëist, en aan wie veel is toevertrouwd, zal des te meer worden gevraagd.’ (Lc 12,47-48)

Maar aan Clara’s zusters IS veel toevertrouwd: hun roeping! Daarom zegt de apostel: ‘Leer je roeping kennen!’ Clara’s zusters past geen onwetendheid jegens hun roeping. Zij moeten ervoor zorgen dat zij hun roeping kennen en erkennen, iedere dag opnieuw.

Het ergste wat hen, en ieder van ons zou kunnen overkomen is dat wij aan het einde van onze levensweg voor Christus komen en Hij ons zegt: ‘Nescio te – Ik ken u niet, Ik weet niet waar gij vandaan komt.’ En dan kunnen we opwerpen: ‘Heer, het grootste deel van mijn leven heb ik in het klooster doorgebracht; dikwijls bent U voor ons tegenwoordig gekomen onder de gedaanten van Brood en Wijn, en dagelijks heeft uw Evangelie, uw onderricht tot ons geklonken.’ Maar dat zal ons dan niet baten. Niet voor niets prijst Jezus zijn moeder gelukkig, niet zozeer omdat zij Hem gevoed heeft en op haar schoot gehad heeft, maar omdat zij naar het woord van God heeft geluisterd en het onderhouden heeft, zoals we afgelopen zondagavond nog hoorden.

In wezen is het heel eenvoudig: het gaat erom naar Gods woord te luisteren en het te onderhouden. Het gaat erom onze roeping te kennen en te erkennen, dat wij doen wat Hij ons, ieder van ons persoonlijk, vraagt. Het gaat erom dat Christus in ons leven vlees en bloed wordt, dat wij goedheid en gerechtigheid doen.
‘Spant u tot het uiterste in’, zegt Jezus ons. Maar gelukkig weet Clara dat het tegelijk altijd een gave van God is, en wenst zij ons toe dat ‘Hij die het goede begin gegeven heeft, ons ook de groei en de uiteindelijke volharding zal geven.’
Laten we in de stilte die nu volgt, Hem daarom vragen.