Johannes 6,60-69 – zr. Christiana

Overweging:

Een priester vertelde laatst over een huwelijksmis waar hij als voorganger voor het altaar stond- wachtend, met alle aanwezigen, op de komst van de bruid. En als het zover is en ze verschijnt, gaan allen staan, alle ogen en toestellen richten zich op haar, de rozenbladeren regenen, fladderen de vlinders; zo begint ze haar weg door de kerk naar de bruidegom. Er is echter, temidden van dit alles, doorheen de flitsen en vlinders, een cruciale moment, vertelt hij, waarop de blik van de bruid die van de bruidegom ontmoet. Ze kijken elkaar aan, en op dat moment verschijnt een onbeschrijfelijke glimlach op het gelaat van de bruid, als van een die erkent, die herkent waar het nu allemaal om draait.
Het evangelie van deze zondag getuigt ook van een ontmoeting met een aanblik. De leerlingen staan oog in oog met Jezus-van aangezicht tot aangezicht- als het ware een bruid voor een bruidegom. De analogie van Jezus als de Bruidegom en de Kerk als bruid is verre van een gevoelsmatige beeldspraak, stevig gegrond als het is op de Schrift en Traditie. Nochtans gaat de vergelijking mank. Het gaat immers om God. Zoals afgekondigd door het vierde Lateraans Concilie: “tussen Schepper en schepsel kan men niet zo grote gelijkheid vaststellen, dat tussen hen geen nog grotere ongelijkheid vast te stellen zou zijn.” God is altijd onmetelijk groter in zijn andersheid.
Alleen God is God. Niet de mens. Dat klinkt eenvoudig genoeg, maar is dat wel zo? De weg naar Jezus, de Goddelijke Bruidegom is voor de gebroken mens in een gebroken wereld verre van soepel: er zijn nogal wat hindernissen onderweg. Het evangelie spreekt over een ervan, en wel een grote: “Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?” Het is geen toeval dat de cruciale context hier de leer over de Eucharistie is. Zonder omhaal van woorden heeft Jezus zojuist de waarheid van zijn Werkelijke Tegenwoordigheid in de heilige Eucharistie verkondigd: Onverbloemd, onverminderd en inderdaad – volgens historische, sociologische en psychologische maten -onverstaanbaar. Het mag gezegd worden: het is moeilijk. Het onmetelijk grote mysterie van de Eucharistie is inderdaad van zo’n grote ja, goddelijke aard dat het vanaf het begin, door de eeuwen heen, en vandaag de dag nog even hard mensen “tegen de borst stuit”. Σκληρός – letterlijk: moeilijk, hard, ruw.
Makkelijker en een stuk aangenamer is het toe te geven aan de constante neiging in onze gebrokenheid het goddelijke ongrijpbare te reduceren tot menselijke grijpbare maten. Niet alleen de schepping, maar God zelf naar onze hand zetten, volgens onze eigen maat, gevoel, gemak, genot. De Eucharistie is echter nooit een ‘iets’ om naar te grijpen maar God zelf in de persoon van Jezus Christus: een levende Persoon om te ontmoeten, te ontvangen. En deze Persoon, Jezus Christus is de totale absolute Waarheid in persoon wiens aanblik “hart en nieren doorgrondt”. “Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. De waarheid sluit namelijk elke schijn en bedrog – hoe aantrekkelijk ook in de ogen der mensen- uit.
De liefde van de mensgeworden goddelijke bruidegom is oneindig veel meer, niet minder dan ieder ander menselijke bruidegom. En hier gaat de analogie van de bruidegom weer mank. Immers, als de bruid rechtsomkeert maakt en wegloopt, of weg rent zoals inderdaad de apostelen hebben gedaan op het hoogste uur van Jezus diepste nood, verlaat de blik van de bruidegom haar niet. Nooit. Wie de naamloze “velen” waren die zich afkeerden van Jezus weten we niet, noch de afloop van hun verhaal. Maar wel dit: De blik van Jezus heeft nooit, geen moment hun verlaten. Toen niet, nu niet, nooit en nimmer.
De gemeenschap van de heiligen bestaat eenvoudigweg hieruit: de heiligen zijn zij die de aanblik van Jezus hebben beantwoord, overrompeld door zijn Aanschijn zijn ze, ieder op unieke wijze op weg gegaan, als een bruid naar haar bruidegom, met vallen en opstaan, maar altijd weer gericht op het gelaat van de Geliefde. De Kerk viert haar heiligen als degenen die die weg zijn gegaan, en hebben volbracht. Een van de grote schatten van het Tweede Vaticaans Concilie is het benadrukken van de universele roeping tot heiligheid. In andere woorden: wij zijn allemaal geroepen die weg te gaan. Hij kijkt ieder van ons aan. Zijn aanblik nodigt uit maar dwingt nooit en niets af. Het sluit slechts een ding uit: de waan van een comfortabele neutraliteit. Wat we ook doen, waar we ook zijn; we treden op Hem toe of van Hem af. De keuze is aan ons. Ieder moment opnieuw.
Elke vorm van schuldbelijdenis van de Kerk, in de liturgie, in het bijzonder in het Sacrament van de Verzoening, is als het ware de bruid die op het cruciale moment- wat genade genoemd wordt- tot inkeer komt, het moment dat de ogen van haar hart de aanblik van de bruidegom ontmoet, waarin ze beseft dat en waarvan ze is afgeleid, weggekeerd; in een erkennen, herkennen waar , of beter- om wie- het allemaal draait. In haar toekeren, wederkeren naar Hem in de tastbare, hoorbare zichtbaarheid van de Sacramenten incarneert zich zijn aanblik, zijn persoon. Zijn woorden van Geest en Leven worden vlees en bloed. En dat ene paar ogen van de bruid die zich opnieuw vestigt op de bruidegom om zijn blik te ontmoeten, kan al het verschil maken in het hart van een onverschillige wereld.

Woord voor onderweg:

Uit de tweede brief van H.Clara aan H.Agnes:
Omhels de arme Christus, jij arme maagd. Zie naar Hem, die om jou verachtelijk is geworden en volg Hem na, jij, die om Hem verachtelijk bent geworden in deze wereld. Je Bruidegom, schoon boven alle mensenkinderen (vgl. Ps 45,3), is omwille van jouw heil de armzaligste van alle mensen geworden. Kijk naar Hem, beschouw Hem, aanschouw Hem in je verlangen Hem na te volgen.