Marcus 1,12-15 en 1e Regel van de minderbroeders 1,1-5 – zr Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters in Christus, wij zijn hier bijeen in de naam van onze God Die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen. Van harte welkom in deze vigilie op de vooravond van de eerste zondag van de Veertigdagentijd.
Dorstend naar levend water, zo zongen wij. Inderdaad, is er een plek waar we meer zouden dorsten naar levend water, naar léven, dan de woestijn waarin we ons deze zondag – en heel de Veertigdagentijd – bevinden? De woestijn – dor, leeg, doods – doet ons dorsten, en hoe! Toch wil de woestijn eerst en vooral een leerschool zijn, waar we tot de ontdekking kunnen komen dát we dorsten, waarnaar we dorsten en wat onze dorst naar leven écht, wezenlijk, lest. In de woestijn verdampen de luchtspiegelingen en leren we de Bron van het leven aan te boren. Maar dat gaat niet zonder slag of stoot. De luchtspiegelingen worden ons in de woestijn wel heel bekoorlijk voorgehouden. Hoe kunnen we de bekoringen weerstaan? Goddank is Christus ons daarin voorgegaan. Hij is het Die ons leert te onderscheiden, Die ons de weg wijst, Die ons onderricht. Maar ook Franciscus, Christus’ ware minnaar en navolger, heeft ons wat te zeggen en te leren. Hij zal deze Veertigdagentijd onze gids zijn. Laten wij het nu stil maken in onszelf en ons innerlijk afstemmen op het Woord dat wij gaan horen.

Ter overweging:

We hoorden het: de evangelist Marcus is kort en krachtig. Hij volstaat met te zeggen dat Jezus door de Geest naar de woestijn wordt gedreven, en daar veertig dagen doorbrengt terwijl Hij door de satan op de proef wordt gesteld. Marcus moet het ons daarom maar vergeven dat wij vanavond ook Matteüs en Lucas laten meeklinken, die ons meer vertellen over die beproevingen, die bekoringen waar Jezus in de woestijn mee geconfronteerd wordt. Beiden leveren ons dezelfde drie bekoringen over, zij het in een iets andere volgorde. Het blijken de bekoringen waar ook het volk Israël mee te maken had op doortocht door de woestijn. Maar waar het volk zwichtte voor de bekoringen, waardoor de veertig dagen veertig jaren werden, weet Jezus ze te weerstaan. Hij weerstaat de bekoringen namens zijn volk, namens ons, en opent zo voor ons de toegang tot het beloofde land, het land van de levenden.
Maar wat leren de drie bekoringen ons nu over onze dorst, onze dorst naar leven? Het gegeven dat het volk uiteindelijk veertig jaar – een mensenleven lang – door de woestijn moest zwerven, maakt duidelijk dat de bekoringen een mensenleven eigen zijn. Wij mensen zoeken het leven, en de zin en de waarde daarvan, helaas vaak in macht, in bezit en in succes. Ofwel in wat we kunnen, in wat we hebben en in wat anderen van ons vinden of over ons zeggen. Jezus wijst dit alles resoluut af, luchtspiegelingen als ze zijn, en wijst ons zo de ware weg ten leven.
Franciscus, die Clara zo treffend ‘Christus’ ware minnaar en navolger’ noemt, wil dezelfde weg gaan als Christus gegaan is. Hij kiest voor zichzelf en zijn broeders een leven in gehoorzaamheid, in kuisheid en zonder eigendom, om zo de leer en de voetstappen van Christus te volgen. Inderdaad, liever dan te bouwen op eigen macht wil Christus gehoorzamen aan Gods Woord, omdat de mens pas werkelijk leeft van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alle koninkrijken der wereld bezitten kan Jezus niet bekoren, Hij leeft zonder eigendom, met lege handen – als een arme, die ten diepste leeft van Gods genade. En liever dan op handen gedragen te worden wil Jezus God niet beproeven maar in zuiverheid leven, vanuit een belangeloze, dienende liefde.
In de woestijn deelt Jezus in onze dorst, weerstaat Jezus onze bekoringen, en wordt er zo voor ons tot Bron van leven. Laten wij in de stilte die nu volgt bij onszelf overwegen waar dat voor ons concreet wordt. Waar worden wij in ons eigen leven bekoord? Waar wordt, in de wijze waarop Jezus onze bekoringen weerstaat, iets van onze dorst gelest?