Lucas 4,1-13 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters in Christus, wij zijn hier bijeen in de genadevolle ruimte en liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
Afgelopen woensdag is ons, aan het begin van de Veertigdagentijd, het askruisje opgelegd en is ons aangezegd: ‘Gedenk, mens, dat je stof bent, en tot stof zult wederkeren.’ Met deze woorden wil de Kerk ons bijzonder in de Veertigdagentijd aansporen onze sterfelijkheid onder ogen te zien in het licht van de eeuwigheid. In dat licht wordt haarscherp duidelijk waar het in het leven écht, ten diepste, om gaat. Wat de zin van het leven is. Wat werkelijk van waarde is. Iedereen die in zijn of haar leven wordt geconfronteerd met ziekte of dood – van zichzelf of van een dierbare – heeft daar weet van. In het licht van de eeuwigheid wordt alles helder en ervaren we dat we in wezen geschapen zijn voor de liefde, voor vriendschap, samenzijn.
De Kerk plaatst ons in dat licht en nodigt ons uit onszelf te bevragen. Als je morgen zou overlijden, heb je dan alles gezegd wat je wilde zeggen? Voldoende aandacht gegeven en tijd besteed aan de dingen die echt van waarde zijn? Beantwoord aan de zin van het leven? Al deze vragen gaan wezenlijk over relaties. De relatie met God, met anderen, met jezelf. De Veertigdagentijd is bij uitstek een tijd om deze relaties waar nodig te herstellen. Opdat straks het nieuwe en ware leven van Pasen ons aller deel mag worden.

Bezinning:

‘Gedenk, mens, dat je stof bent, en tot stof zult wederkeren.’ Als er één plek bij uitstek geschikt is om dit te gedenken en te overdenken, is het wel de woestijn. De woestijn, letterlijk een woestenij, een plek van leegte, van dorheid, doodsheid. Er is niets. Niets om je achter te verschuilen, niets om je aan vast te houden, niets wat je afleiding biedt. Je eigen kwetsbaarheid en broosheid dringen er zich ten volle aan je op. Het is daar dat de existentiële vragen opkomen, dat helder kan worden wat de zin van het leven is, wat in het leven werkelijk waarde heeft.
Toch weten we allemaal dat het nog niet zo eenvoudig is om die inzichten te incarneren in ons leven van alledag, om ons er steeds door te laten leiden in en doorheen alles wat ons overkomt. Steeds liggen de bekoringen op de loer om het toch weer te zoeken in andere dingen waar ons leven zijn zin aan zou ontlenen, wat ons waarde en eigenwaarde zou geven.
Ook Jezus wordt met die bekoringen geconfronteerd. Hij weerstaat ze en wijst ons zo de weg ten leven. De drie bekoringen die Jezus het hoofd biedt staan voor de bekoringen dat de zin en waarde van ons leven te vinden zouden zijn in bezit, macht en succes. Natuurlijk zijn deze dingen op zichzelf niet verkeerd. Alleen wanneer we er de zin en waarde van ons leven en van onszelf in zoeken, slaan we de finaal plank mis. We kunnen ons nog zo inspannen om meer bezit te vergaren, meer te hebben, maar – zo zegt Jezus elders in het Evangelie – als men nog deze nacht je leven van je komt opeisen, voor wie zijn al je bezittingen dan? We kunnen nog zo uit zijn op succes, steeds meer en beter willen presteren; we kunnen nog zo graag macht of aanzien willen hebben, op de avond van het leven blijft er uiteindelijk maar één macht over: de macht van de liefde. Zoals de apostel Paulus ook schrijft in zijn eerste brief aan de christenen van Korinthe: zonder de liefde betekenen zelfs de mooiste daden en de grootste successen niets en hebben ze geen eeuwigheidswaarde.
‘Gedenk, mens, dat je stof bent, en tot stof zult wederkeren…’ Laten wij dit in de stilte die nu volgt bij onszelf gedenken en overwegen. Waar worden de drie bekoringen in ons leven concreet? Waar ontbreekt de liefde? En hoe zouden we ons willen en kunnen bekeren en weer meer vanuit de liefde kunnen gaan leven?