Matteüs 13,24-43 – zr Emmanuel

Inleidend woord:

Broeders en zusters, wij mogen ons welkom weten in de ruimte en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
Waar de apostel Paulus in zijn brieven en prediking vooral beelden gebruikt die ontleend zijn aan het stadsleven, heeft Jezus vooral het landleven voor ogen bij zijn beeldspraak en vergelijkingen. Ook deze zondag. Jezus weet dat het land, dat de natuur een goede leerschool kan zijn. Vorige week hoorden we van een zaaier die uitgaat om te zaaien, en over het goede zaad dat vrucht draagt – dertig-, zestig-, of honderdvoud. Vandaag gaat Jezus door op dat zaad, en zegt met het oog op het goede zaad toch wel iets merkwaardigs.
Laten we met aandacht luisteren naar zijn woorden.

Bezinning:

Het beeld dat Jezus ons deze zondag schetst zal voor ieder die weleens in de tuin werkt, of die überhaupt het gewas van het onkruid weet te onderscheiden, herkenbaar zijn. Voordat er gezaaid wordt, wordt de grond bereid, worden alle voorwaarden geschapen, en toch: nog vóór de eerste sprietjes boven de grond uitkomen, tiert het onkruid al welig… De meesten van ons zouden echter meewarig de wenkbrauwen optrekken als ons op het hart gedrukt zou worden alle onkruid maar te laten staan en mee te laten opgroeien tot de tijd van de oogst. Hoorden we vorige week niet dat het goede zaad zo de kans loopt te verstikken? Jezus schetst ons echter geen reëel beeld, maar vertelt ons een gelijkenis. En een gelijkenis gaat nooit helemaal op. Het is de kunst er de juiste les uit te trekken. Wat is de les die Jezus ons deze zondag wil leren?
We hebben het geluk tot zijn leerlingen te behoren, aan wie Hij zijn gelijkenis ook uitlegt. Die het goede zaad zaait is de Mensenzoon, Jezus zelf. Hij schept ruimte, bereidt de grond voor en zaait het zaad. De akker is de wereld. Of ook, zoals Clara zegt, de harten van de mensen. De akker is ons eigen hart, waar God zelf voortdurend aan het werk is. Hij spit en ploegt, Hij schept de voorwaarden. Hij geeft ons ruimte. Om vervolgens zijn woord in ons hart te zaaien. Om Zichzelf in ons hart te zaaien, in de hoop dat zijn aanwezigheid in ons groeit en bloeit en rijke vruchten draagt.
Maar dan komt de duivel roet in het eten gooien: die zaait het onkruid. Met die ‘duivel’ moeten we ons geen duistere macht búiten onszelf voorstellen. Wij zijn het zelf, telkens wanneer wij ons afkeren van Gods licht. Wanneer wij scheiding teweeg brengen tussen God en ons, door wat wij doen of laten. Wanneer wij niet langer in Hem wortelen, niet langer groeien en bloeien op onze eigen grond – waar Hij ons geplant heeft. Maar onze menselijke neiging het onkruid zo snel mogelijk te verwijderen is God vreemd. Hij heeft zoveel meer oog voor het goede dat in ons aan het ontkiemen en groeien is, hoe pril het ook nog is. Hij heeft weet van de kracht van gist, Hij ziet reeds in het kleine, onooglijke zaadje het mooie gewas dat eruit voort zal komen. En Hij heeft daar zoveel eerbied voor, heeft zoveel eerbied voor ons, dat Hij niet het geringste risico wil lopen dat iets van het goede in ons verloren gaat. Hij aanvaardt ons zoals wij zijn, met alles wat er in ons is aan goede vruchten én aan onkruid. Laten wij de Goddelijke tuinman in ons werken, op de akker van ons hart. Laten wij steeds dieper in Hem wortelen en groeien en bloeien op de grond waar wij staan. Tot lof van God!