Marcus 4,26-34 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters, de genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met ons allen. Amen.
Waar de apostel Paulus in zijn brieven vooral beelden gebruikt die ontleend zijn aan het stadsleven, gebruikt Jezus beelden van het land. Hij gebruikt voor zichzelf het beeld van de wijnstok. Hij heeft het over een oogst die groot is, maar waarvoor er weinig arbeiders zijn. Hij roemt het voorbeeld van de vogels in de lucht en de lelies op het veld. En meer dan eens spreekt Jezus over het zaad. Ook deze zondag. Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait. En: het Rijk Gods lijkt op een mosterdzaadje. Wat wil Jezus ons met dit beeld van het zaad leren?

Bezinning:

Het Rijk Gods, zegt Jezus, groeit zoals het zaad in de akker groeit: stil, klein, verborgen, maar onmiskenbaar. Zoals een mosterdzaadje. Hoe klein en onooglijk het in onze ogen nog kan zijn, God acht het niet te min – en laat er iets heel moois uit opgroeien.
De gelijkenis van het zaad leert ons nog iets anders, wanneer wij beseffen dat wíj die akker zijn en dat wíj het zaad in ons moeten opnemen, opdat het in ons kan ontkiemen en groeien. Namelijk dat het in ons is dat het Rijk Gods gestalte moet krijgen.
Wie weleens in de tuin werkt, weet dat de tuin een oefenschool is. Een oefenschool van aandacht en verwondering om het minuscule zaadje waar zo’n mooi gewas uit ontkiemt, verwondering om alles wat er groeit en bloeit.
Maar ook een oefenschool van geduld, van nederigheid, van overgave. Je kunt nog zo hard en zo veel werken: uiteindelijk zijn het slechts de voorwaarden die je schept. Of en hoe het verder uitpakt is niet aan jou. Je hebt maar weinig zelf in de hand. Je maakt de grond onkruidvrij en goed los, en zaait het zaad. En dan kun je de grond nog wel van tijd tot tijd begieten, bijhouden, afdekken als de nachten nog koud zijn, maar is het verder vooral een kwestie van wachten. Van de verleiding weerstaan om in de grond te gaan wroeten om te kijken of er al kiemen zichtbaar zijn, van de verleiding om het al te gauw op te geven en opnieuw te gaan zaaien. Een kwestie van geduld en geloven in groei.
Dit alles geldt ook voor de akker die wij zijn, voor de akker van ons leven. Wij moeten doen wat we kunnen, de voorwaarden scheppen – en vaak is dat noeste arbeid, geploeter in de modder. Maar dat alles mogen wij tegelijk ook weer uit handen geven. Dát het Rijk Gods in ons ontkiemt, en hoe, is Gods werk, is genade en hebben we niet zelf in de hand. Dat begint klein en verborgen en groeit langzaam, zonder dat wij weten hoe. Er is geen knopje voorhanden dat je even om kunt draaien. Geen handleiding waarin alle stappen al uitvoerig beschreven staan. Gebrek aan geduld kan funest zijn. En dan is het helpend te weten dat ook anderen geduld met ons hebben. Dat God geduld met ons heeft. In de roman ‘De uitnodiging’ ontmoet Mack, de hoofdpersoon, in een blokhut niemand minder dan God, in drie menselijke gedaanten. Op een gegeven moment werkt Mack met God de Geest in een tuin, die Mack maar een zootje vindt. God is verrukt over die term: ‘de perfecte omschrijving!’ En dan zegt God tot Mack: ‘Deze tuin is jouw ziel. Dit zootje ben jij! Jij en ik hebben samen aan je hart gewerkt. En dat is een proces. Het kost tijd om de grond voor te bewerken, als je wilt dat ze het zaad opneemt. Het is weliswaar nog verwilderd, maar het ziet er mooi uit en we liggen goed op schema.’ Mack keek opnieuw naar hun tuin, zijn tuin. Het was inderdaad een zootje, maar tegelijk ook ongelooflijk en wonderlijk. En belangrijker nog: God was hier, en Hij hield van het zootje…