Johannes 10,27-30 – zr. Emmanuel
‘Wij horen aan Hem'(psalm 100,3)
Inleiding:
Broeders en zusters in Christus, van harte welkom in deze vigilieviering op de vooravond van de vierde zondag van Pasen. Het is de zondag van de Goede Herder. Ieder jaar wordt op deze zondag een gedeelte uit het tiende hoofdstuk van het Johannesevangelie gelezen. Daar noemt Jezus zichzelf de goede herder – en zij die naar zijn stem luisteren en Hem volgen, zijn schapen. Het zal daarom zijn dat de Kerk precies deze zondag als ‘Wereldgebedsdag voor roepingen’ heeft ingesteld, een dag waarop gebeden wordt om roepingen. En hoewel bij ‘roepingen’ in dat kader heel bijzonder wordt gedacht aan roepingen tot religieus leven, diaconaat en priesterschap, kleurt de liturgie van deze zondag het veel breder en dieper in. Zij gaat ‘back to basic’, terug naar de bron, naar die eerste roeping van ieder mens, die altijd de grond is van elke bijzondere roeping. De liturgie van deze zondag nodigt ons uit om te verwijlen bij die bron, op die grond, om weer te horen waartoe wij geroepen zijn. Wij zullen ons in deze viering laten leiden door de psalm van deze zondag, psalm 100.
Psalm 100 naar een vertaling van André Chouraqui:
1. Een lied van dank.
Juich de Heer toe, heel de aarde;
2. dien de Heer met vreugde,
verschijn voor zijn aanschijn met jubel.
3. Maak je hiermee vertrouwd:
ja, de Heer, Hij, God,
Hij heeft ons gemaakt
wij behoren Hem toe,
wij, zijn volk, de schapen die Hij weidt.
4. Kom in zijn poorten met dank,
in zijn voorhoven met lofprijzing;
vier Hem, zegen zijn naam!
5. Ja, hoe weldadig de Heer!
In eeuwigheid zijn liefkozing,
elke tijd opnieuw zijn gehechtheid!
Bezinning:
De aanhef van de psalm zet de toon: psalm 100 is een lied van dank. Wanneer het gaat om onze roeping past ons vóór alles dankbaarheid. Dit roept de woorden van Clara op, waar zij haar Testament mee begint: ‘Onder de weldaden die wij van onze milde Gever, de Vader van alle barmhartigheid, hebben ontvangen en nog dagelijks ontvangen en waarvoor wij de luisterrijke Vader zelf bij uitstek veel dank verschuldigd zijn, is die van onze roeping.’
Dankbaarheid dus. De psalmist geeft blijk van dankbaarheid in de vorm van blijdschap, door zijn blijdschap te uiten. De woorden tuimelen over elkaar heen: juich, dien met vreugde, jubel! En in vers vier gaat het weer verder: dank, loof, vier Hem, zegen zijn Naam! Al die woorden van vreugde en dankbaarheid omlijsten precies het centrale vers van de psalm, vers drie. In de mooie vertaling van Chouraqui: ‘Maak je hiermee vertrouwd: ja, de Heer, Hij, God, Hij heeft ons gemaakt, wij behoren Hem toe, wij, zijn volk, de schapen die Hij weidt.’ En precies hier ligt onze roeping verwoord, de diepste roeping van ieder van ons. Dat wij in het leven geroepen zijn door God en Hem toebehoren. ‘Maak je ermee vertrouwd’, zegt de psalmist, dat God jou geschapen heeft en in het leven geroepen heeft. Dat Hij jou gewild heeft, niet uit noodzaak, maar om jou, uit pure liefde.
Ingaan op Gods roepstem is in wezen niets anders dan die liefde beantwoorden. Of eigenlijk: die liefde van God aan je laten gebeuren, toestaan en ermee vertrouwd raken dat je bemind wordt. Ieder van ons is geroepen om die liefde te leven. Om vanuit het diepe besef God toe te behoren, te horen naar zijn stem die ons in het leven roept, en die te beantwoorden.
En het is in deze liefde, in de roeping deze liefde te léven, dat mensen geroepen kunnen worden tot een bijzondere roeping. Tot de roeping om met de inzet van heel hun leven, totaal te gaan leven uit liefde voor Gods liefde. Om zich geheel en al toe te wijden aan God en Hem toe te behoren. Om zo een teken te zijn in onze wereld dat God genoeg is om van te leven, en dat ‘aan Hem behoren’ levensvullend en levensvervullend kan zijn.
Benoît Standaert besluit zijn commentaar op psalm 100 als volgt: ‘De psalm leert ons God te loven. Omdat God God is en omdat wij, zijn maaksel, zijn volk en zijn kudde, door ons doopsel bestemd zijn tot vrijheid en heerlijkheid. Het blijft onze eeuwige roeping Hem te danken om zijn onmetelijke goedheid, geopenbaard in Jezus. Ons bestaan, geworteld in diezelfde Jezus, mogen wij vieren binnen de blijde afgrond van liefde en trouw die God zelf is, Vader, Zoon en Geest. Amen.’