Johannes 2,1-12 – zr. Emmanuel
God Die ons aan elkaar als wijn te drinken geeft,/zend op het feest die daar het zoet geheim van heeft,/Hem die geheel ons zijn herschept en zie ’t is goed,/die water maakt tot wijn, vreugde in overvloed.
Op deze tweede zondag door het jaar, de eerste ‘gewone’ zondag in tijden, blijkt het toch weer feest te zijn. In elk geval voor Jezus, die zich op een bruiloftsfeest bevindt. Maar ook voor ons: in het verlengde van het Hoogfeest van de Openbaring des Heren geldt het ‘wonder van Kana’ – net als de Doop van de Heer – als een Openbaringsfeest. Op de bruiloft te Kana openbaart Jezus zijn heerlijkheid, schrijft de evangelist Johannes. Maar waarin openbaart zich die heerlijkheid, die glorie? In de tekenen waar Jezus een begin mee maakt? In het wonder dat Jezus water tot wijn maakt? Maar in de strofe die wij zojuist zongen klinkt pas op het eind van dat wonder. Veel eerder en veel meer gaat de aandacht uit naar een ander wonder, een groter wonder: naar ‘God die ons aan elkaar als wijn te drinken geeft’. Dat is het ‘zoete geheim’ dat het feest van deze zondag in zich draagt. Het water dat in wijn veranderd wordt staat symbool voor ons. Wij zijn het water dat Hij herschept en omvormt, wij zijn het wonder waarin Hij zijn heerlijkheid wil openbaren.
O Gast, Gij Zoon van God, o wijnstok sterk en fris,/waaraan wij rijpen tot elkanders lafenis./Gij maakt uw bloed tot wijn, wijn tot ons hartebloed:/wij moeten dronken zijn van elkaars overvloed.
Jezus is de gast. Hij is gast op het bruiloftsfeest, maar ook – in zijn Geest – de zoete Gast van onze ziel. Ja, Hij wil te gast zijn in onze ziel, in ons binnenste, in ons wezen. Maar op zijn eigen wijze. Hij zorgt er voor de wijn, als was Hij de gastheer. Hij is de Wijnstok, wij de ranken. Het is zijn bloed, zijn leven dat in ons stroomt, dat ons leven mogelijk maakt.
Dat is nogal wat, een gast te hebben aan wie je niets kunt geven dan jezelf, je zijn, en zelfs dat is gave van Hem. Het is nogal wat, een gast te hebben wiens liefde, aandacht en initiatief altijd eerst is, en waarop jouw liefde en aandacht het enige antwoord is dat Hij verlangt.
Dat vraagt van ons een houding van ontvankelijkheid en aanhankelijkheid. Dat wij ons de kunst van het ontvangen eigen maken. Wanneer wij zo leren leven – vanuit Hem –, en zo leren ontvangen – om niet –, wordt ons leven ook vruchtbaar voor anderen. Dan zijn wij elkaar tot lafenis, delen wij in elkaars overvloed.
O Geest van God, bewaar ons altijd bij de Heer,/bewaar ons bij elkaar, verbind ons meer en meer/opdat wij vrolijk zijn, gezond van ziel en bloed,/en bij uw bruiloftswijn leven in overvloed.
Maar dat alles is slechts mogelijk in en door de Geest, die in ons zijn heilige werking wil verrichten. Hij is het die ons bewaart in God, en die ons in Hem verbindt met elkaar. Zoals wij leven van zijn leven, moet ook ons leven vruchtbaar zijn voor velen. Zoals wij Gods liefde mogen ontvangen om niet, zijn wij geroepen elkaar vanuit die liefde te zien en te bejegenen. Slechts een gedeeld leven is het leven dat God in Christus is komen brengen. Slechts wanneer ons leven vruchtbaar is voor velen, leven wij zoals God ons bedoeld heeft, leven wij ten volle. En zei de kerkvader Ireneüs niet dat de voluit levende mens de glorie van God is? Inderdaad: openbaring van zijn heerlijkheid.