2 Korinthiërs 4,6-11+16-18 – zr. Emmanuel

welkom en inleiding:

Zusters en broeders, wij zijn hier bijeen in de ruimte en de liefde van God, Die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen. Van harte welkom in deze viering. Wij gedenken vanavond het sterven van de heilige Clara, of beter: haar transitus, haar overgang naar het land van de levenden. En tegelijk vieren we daarmee ook haar leven, want Clara is gestorven zoals zij geleefd heeft.
Het sterven van Clara ademt eerst en voor al een geest van vertrouwen. Op haar sterfbed keert zij in zichzelf en spreekt zij stil tot haar ziel: ‘Ga gerust, want je hebt een goede reisgeleide.’
Ga gerust… het grote vertrouwen waar deze woorden blijk van geven, komt Clara niet pas op haar sterfbed aanwaaien. Terugkijkend op haar leven ziet Clara hoe zij altijd vanuit dat vertrouwen geleefd heeft, in en doorheen alles. Omdat God haar altijd behoed en bemind heeft, in en doorheen dat alles.
Hoe zit dat met ons? Vandaag de dag vertrouwen hebben en vertrouwen houden, is geen sinecure. Niet dat het dat ooit wel is geweest. Maar er is veel gaande in onze wereld dat bij velen eerder het tegenovergestelde voedt: wantrouwen, moedeloosheid, wanhoop… Hoe donker doomt de weg, zoals we zongen. Maar gelukkig is daar Clara: zij schijnt voor ons uit. Laten wij ons vanavond laven aan haar licht, en ons in haar spiegelen, opdat wij naar haar voorbeeld mogen groeien in moed, in geloof en in vertrouwen. Laten wij nu gaan luisteren naar de woorden van de apostel Paulus, die elk jaar opnieuw op het feest van Clara klinken. En met reden…

Een lichtster in de nacht…

God is als een licht in ons hart opgegaan, zo begint Paulus. In haar Testament, en nog eens in hoofdstuk zes, het centrale hoofdstuk van haar Regel, gebruikt Clara dit beeld van Paulus om haar roeping te duiden. De allerhoogste, hemelse Vader heeft door zijn barmhartigheid en genade haar hart willen verlichten, schrijft Clara. Hij roept haar tot een leven in boetvaardigheid, tot die eerste grote act van vertrouwen: een leven in armoede, arm de arme Christus volgend.

De armoede waar Clara voor kiest, en waar zij haar leven lang niet van afwijkt, heeft inderdaad alles met vertrouwen te maken. Door zich niet te willen vastklampen aan bezit, aan wat dan ook, zoekt Clara haar enige houvast in God. Clara beseft dat zij arm is, ‘broos en zwak naar het lichaam’ – zo gaat zij verder in haar Testament. Haar lichaam is de aarden pot waarover Paulus spreekt, waardoor duidelijk blijkt dat de overgrote kracht die Clara ervaart, van God komt, en niet van
haarzelf.

In zijn brief beschrijft Paulus vervolgens wat die overgrote kracht van God vermag: ‘Wij worden aan alle kanten bestookt, maar raken toch niet klem; wij zien geen uitweg meer, maar zijn nooit ten einde raad; wij worden opgejaagd maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeveld, maar gaan er niet aan dood.’ Ook Clara vervolgt haar Testament met iets soortgelijks. Zij schrijft: ‘De zalige Franciscus zag heel goed dat wij broos en zwak naar het lichaam waren, maar geen enkele nood, arbeid, beproeving of kleinering, of verachting door de wereld afwezen, maar die juist als een groot genoegen telden…’
Dat laatste kan bevreemding wekken. Het is in elk geval niet iets wat de meesten van ons gemakkelijk navolgen, of ook maar wíllen navolgen: dat alles als ‘groot genoegen’ tellen…

Voor Clara blijkt uit al die dingen echter dat zij en haar zusters inderdaad arm zijn, en dat zij delen in de dagelijkse realiteit van de armen. Voor Clara blijkt uit al die dingen, in haar concrete leven van alledag, dat zij trouw is aan haar roeping, dat zij Gods licht in haar hart bewaart. En het is daarom, en van daaruit, dat zij in en doorheen alles vertrouwen heeft en vertrouwen houdt, en de moed niet opgeeft. God vrijwaart haar niet van dat alles, maar is juist daarin lichtend aanwezig. Hij is, zoals in de Pinkstersequentie klinkt, ‘in arbeid rust, in onstuimigheid maat, in tranen troost…’
Door zo te leven, vanuit God die als een licht in haar hart is opgegaan, is Clara zelf lichtend geworden, en schijnt haar licht ook vandaag nog voor ons uit.

Transitus van de heilige Clara:

– Clara’s laatste dagen:

Als de Heer dichterbij komt en als het ware al voor de deur staat, wil zij dat priesters en geestelijke broeders bij haar komen staan om het lijden van de Heer en heilige woorden voor te lezen. Wanneer te midden van hen broeder Juniperus verschijnt, een uitmuntend grappenmaker van de Heer die dikwijls warme woorden over de Heer spuide, vraagt zij, vervuld van nieuwe vrolijkheid, of hij iets nieuws over de Heer bij de hand heeft. Hij opent zijn mond en werpt uit de oven van zijn brandende hart vurige vonkjes van woorden. In zijn geïnspireerde woorden vindt Gods maagd grote vertroosting. Daarna wendt zij zich tot haar wenende dochters, beveelt hun de armoede van de Heer aan en roept onder lofprijzing de goddelijke weldaden in herinnering. Zij zegent haar toegewijde broeders en zusters en smeekt de grote genade van zegen af over zowel alle tegenwoordige als toekomstige vrouwen van de arme kloosters. Wie zou de rest zonder tranen kunnen vertellen? Die twee gezegende gezellen van de zalige Franciscus staan erbij, van wie de ene, Angelus, zelf bedroefd, de bedroefden troost en de andere, Leo, het bed van de stervende kust.
De allerheiligste maagd keert in zichzelf en spreekt stil tot haar ziel: ‘Ga gerust, want je hebt een goede reisgeleide. Ga’, zei ze, ‘want Hij die je geschapen heeft, heeft je geheiligd. Hij heeft je altijd behoed als een moeder haar kind, en je met tedere liefde bemind. U, Heer’, zei ze, ‘die mij geschapen hebt, wees gezegend.’ Als een van de zusters haar vraagt tot wie zij spreekt, antwoordt zij: ‘Ik spreek tot mijn gezegende ziel.’
Die glorievolle geleide was niet ver weg meer. Want terwijl zij zich tot een dochter keert, zegt ze: ‘Zie jij, dochter, de Koning van de glorie die ik zie?’

♪ Vade Secura…

– Clara sterft:

Daags na het feest van de heilige Laurentius, gaat die allerheiligste ziel heen om gelauwerd te worden met de eeuwige beloning. Nu de tempel van haar lichaam was afgebroken, vertrok haar geest gelukzalig naar de sterren.

Als sterk en vurig licht…

Hoe zit dat met ons? Die vraag klonk reeds aan het begin van deze viering, en die vraag ligt er nog. Hoe kunnen ook wij, naar het voorbeeld van Clara, Gods licht in ons hart bewaren en van daaruit leven? Hoe kunnen ook wij in en doorheen alles vertrouwen hebben en vertrouwen houden, en de moed niet opgeven?

Als Clara haar zusters op haar sterfbed antwoordt dat zij ‘tot haar gezegende ziel spreekt’, dan geeft zij daarmee te kennen dat zij zich ten diepste gezegend weet. Dat zij oog heeft gehad – en nog heeft – voor alle zegeningen en weldaden die zij van God ontvangen heeft. Clara weet zich geschapen uit liefde, zij weet zich gewild en bemind door God. Dat is misschien wel het voornaamste om vertrouwvol in het leven te kunnen staan: de liefde als bestaansgrond hebben. Wie daarin geworteld is en van daaruit leeft is weliswaar niet gevrijwaard van stormen en moeilijkheden en verdriet en zorgen, maar ervaart daarin toch de overgrote kracht die van God komt. Omdat God daarin aanwezig is met het licht van zijn liefde.

Er is nog iets. We zongen het in ons lied: En maak ons lichter, licht. Een spiegel voor elkaar (…), wij zullen gaan de weg ten einde toe, totdat wij voor Hem staan als sterk en vurig licht.
Ook wij zijn geroepen om, net als Clara, zelf lichtend te worden, en als sterk en vurig licht voor anderen uit te schijnen. Misschien is het hiermee wel net als met geluk in het volgende verhaal:

Op een keer gaf een leraar elke leerling een ballon, met de opdracht die op te blazen, zijn naam erop te schrijven en vervolgens in de gang neer te leggen. Daarop mengde de leraar alle ballonnen goed door elkaar. De leerlingen kregen vijf minuten om hun eigen ballon te vinden. Ondanks een hectische zoektocht vond niemand zijn eigen ballon. Vervolgens vroeg de leraar elke leerling om één ballon van de vloer te pakken en die te overhandigen aan de persoon wiens naam erop stond. In vijf minuten had iedereen zijn eigen ballon. De leraar zei tegen de leerlingen: ′′Deze ballonnen zijn als geluk. We zullen het nooit vinden als iedereen zijn eigen ballon zoekt. Maar als we ons inspannen voor het geluk van anderen, vinden we die van ons ook…”

Uitnodiging:

Onze Heer zegt ons in het Evangelie: Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is.
Bij die goede werken gaat het niet om grootse dingen, maar om wat de filosoof Emmanuel Levinas zo mooi ‘la petite bonté’ noemt, het kleine goede. In en door al die ogenschijnlijk kleine blijken van goedheid, kunnen wij heel wezenlijk iets voor anderen betekenen, en zo als een licht voor hen uit schijnen.
U bent nu van harte uitgenodigd naar voren te komen en een lichtje te ontvangen, symbool van het licht dat u zelf bent. Neem het met u mee en laat het schijnen – tot geluk en welzijn van anderen, en zo van uzelf.

Gebed:

God, Vader van alle barmhartigheid,
wij danken U voor alle zegeningen en weldaden
die wij iedere dag opnieuw van U ontvangen.
Wij danken U dat U ons geschapen hebt,
en ons met tedere liefde bemint.
En wij bidden U:
maak ons gevoelig voor uw lichtende aanwezigheid
in en doorheen alles.
Geef dat ons licht sterk en vurig schijnt,
naar het voorbeeld van de heilige Clara,
tot geluk en welzijn van anderen en van onszelf
en tot lof van U,
door Jezus Christus, onze Heer. Amen.