Romeinen 8,22-27 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders, nu de dag van Pinksteren aanbreekt zijn ook wij hier bijeen, zoals eertijds de eerste leerlingen in de bovenzaal, om met kracht uit den hoge te worden toegerust.
Twee weken terug beloofde Jezus ons in het Evangelie de komst van een ‘andere Helper’: ‘de Geest van de waarheid, voor wie de wereld niet ontvankelijk is omdat zij Hem niet ziet en niet kent. Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.’
Intrigerende woorden. Want dat ‘blijven’ van de Geest, zijn aanwezigheid en zijn werkzaamheid in ons blijven dikwijls verborgen en zijn nooit op de Geest zelf gericht. En toch zegt Jezus ons: gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.
Laten wij in deze wake samen stilstaan bij dat ‘kennen’. Hoe kennen wij de Geest? Welke naam geven wij Hem? Ervaren wij zijn aanwezigheid en zijn wij ontvankelijk voor zijn heilige werking in ons, in ons leven, in ons doen en laten? En waar lopen wij Hem misschien voorbij, of zelfs voor de voeten, en geven wij Hem niet de ruimte om in ons te werken en met ons te doen?

Bezinning:

‘Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.’ Wanneer Jezus het woord ‘kennen’ in de mond neemt, gebruikt Hij het woord in Bijbelse zin. In de Bijbel betekent ‘kennen’ meer dan ‘weten’, ‘kennis hebben van’. ‘Kennen’ houdt daar altijd een persoonlijk kennen in, een persoonlijke betrokkenheid, een persoonlijke relatie. ‘Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.’ Het is de Geest zelf die het initiatief neemt tot die persoonlijke betrokkenheid. Door bij ons te blijven en in ons te zijn geeft Hij ons het vermogen om Hem waarachtig te kennen. Het is de Geest zelf die zijn naam steeds opnieuw aan ons bekend maakt, de naam waarmee Hij door ons gekend wil zijn.
Voor de Geest hebben we haast even zovele namen als wijzen waarop Hij werkzaam is. Iedere naam die wij aan de Geest geven zegt doorgaans iets over zijn werkzaamheid in ons leven, in onze wereld. We noemen Hem ‘Gever van gaven’, ‘Licht van de harten’, ‘Beste Trooster’, ‘Zoete Gast van de ziel’, en benoemen zo hoe wij Hem ervaren, wat Hij voor ons doet, hoe Hij in ons en om ons heen aan het werk is. En daarmee doen wij recht aan de Geest, want de Geest is nooit op zichzelf uit, het is in en door zijn werkzaamheid dat Hij door ons gekend wil worden.
‘Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.’ Hoezeer wij ook geloven dat dit waar is, ons gevoel is er niet altijd bij. Soms ervaren wij de werking van de Geest niet, of moeten wij erkennen dat wij in ons doen en laten de werking van de Geest belemmeren. Dan is het goed om in elk geval ons geloof te blijven uitspreken, dat de Geest bij machte is om te genezen wat gewond is, te buigen wat verstard is, te verwarmen wat verkild is en te leiden wat afgedwaald is. Van de Jezuïet Karl Rahner is de volgende tekst:

Ik geloof in de Heilige Geest.
Ik geloof,
dat hij mijn vooroordelen kan afbreken.
Ik geloof,
dat hij de sleur kan doorbreken.
Ik geloof,
dat hij mijn onverschilligheid kan overwinnen.
Ik geloof,
dat hij mij vindingrijk in de liefde kan maken.
Ik geloof,
dat hij mij kan waarschuwen voor het kwaad.
Ik geloof,
dat hij mij de moed tot het goede kan geven.
Ik geloof,
dat hij mijn droefheid weet om te buigen.
Ik geloof,
dat hij mij liefde voor het woord van God kan geven.
Ik geloof,
dat hij mijn minderwaardigheidsgevoelens kan wegnemen.
Ik geloof,
dat hij mij kracht kan geven in mijn lijden.
Ik geloof,
dat hij mijn wezen kan doordringen.

En wij? Waar en hoe ervaart u de werkzaamheid van de Geest, verlangt u naar zijn heilige werking? Hoe laat Hij zich aan u persoonlijk kennen, op dit moment? Met welke naam wilt u Hem nu persoonlijk aanroepen?