Jeremia 31,31-34 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond samen welkom weten in de ruimte en de liefde van God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.

Je moet de zee doorgaan… Ontwaarden we vorige week op zondag Laetare nog een lichtpuntje, een stipje aan de horizon, deze zondag voert onze tocht ons weer verder, de zee door. We bevinden ons er midden in. Toch zijn we niet weerloos overgeleverd aan de machten van de zee, maar is het wederom Jeremia die ons te midden van de duisternis perspectief biedt. Hij schetst ons het nieuwe verbond dat in het land van belofte ons deel wordt. En dat is passend, een nieuw verbond, want niemand die werkelijk de zee doorgegaan is, kan daar onveranderd uit komen en op de oude wijze verder gaan.

Het water van de zee verandert ons, herschept ons, maakt ons nieuw. Durven wij die zuiverende en herscheppende werking van het water van de zee aan ons te laten gebeuren?

Bezinning:

Een nieuw verbond. Van alle profeten is Jeremia de enige die van een nieuw verbond spreekt. Duidelijker dan wie ook heeft hij uitgesproken dat het ‘oude verbond’ is mislukt. Het volk heeft dat oude verbond verbroken. Maar God laat niet af. Hij zal opnieuw het initiatief nemen tot een nieuw verbond, een duurzamer verbond: gegrift in het binnenste, in het hart.

Van de wet, gegeven na de doortocht door de Rode Zee, bij de Sinaï, zal geen jota of haaltje vergaan. Maar meer nog houdt het nieuwe verbond in: ‘Ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn. Dan zal niemand meer zijn medeburger onderrichten, noch tegen zijn broeder zeggen: “Leer de Heer kennen.” Want iedereen, groot en klein, kent Mij al – godsspraak van de Heer.’
Het nieuwe verbond is een zaak van het hart. Het nieuwe verbond bestaat erin dat God ons eens en voor al op het hart drukt dat Hij onze God is, en wij zijn volk zijn. Dat Hij bij ons hoort en wij bij Hem, voorgoed. Dat wij Hem mogen kennen, en ‘kennen’ is in bijbelse taal zoveel als ‘liefhebben’. Inderdaad, zoals we aan het begin van onze viering zongen: ‘…de liefde zal het winnen, en nooit verloren gaan…’

Een hoopvolle belofte, maar om tot daar te komen moeten we nog altijd de zee door. Meer nog: we moeten de zee haar zuiverende en helende werking aan ons laten doen.
In de vertaling die wij zojuist hoorden is het een beetje weg vertaald, maar de meer letterlijke vertalingen houden de samenhang in stand tussen het ‘kennen van de Heer’ en wat daarop volgt: ‘Allen zullen Mij kennen, godsspraak van de Heer, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.’ Onze God laat zich kennen in en door zijn barmhartigheid. Het water van de zee is het water van de doop, dat ons reinigt van onze ongerechtigheid en onze misstappen. Het water van de zee doorgaan betekent de oude mens met zijn gedragingen afleggen, en ons met de nieuwe mens bekleden. Het betekent het angstland vergeten, om vrij het land van belofte binnen te kunnen gaan.
Het water van de zee ‘wast wat vuil is, besproeit wat verdord is, geneest wat gewond is, maakt soepel wat verstard is…’

Wij worden deze zondag uitgenodigd om ons, met al wat er in ons is aan misstappen en ongerechtigheid, over te geven aan de zee van Gods barmhartigheid en de heilzame werking van die zee te ondervinden. Want Hij wil onze God zijn, en Hij wil dat wij van Hem zijn.