2Kronieken 36,11-23 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond allen welkom weten in het licht van God onze Vader, in de liefde van Christus en in de eenheid van de Heilige Geest.
Je moet de zee doorgaan. We zijn intussen halverwege op onze tocht door de zee van het leven, gedurende deze veertig dagen waarin wij toeleven naar de viering van het mysterie van Pasen. Is het een rustpunt? In ieder geval is het een lichtpuntje: zondag Laetare, waarop het paars in de liturgie alvast naar roze begint te verkleuren en een glimp van het land van belofte waarheen wij op weg zijn zichtbaar wordt.
Dit weekend is ook uitgeroepen tot klimaatweekend: een oproep in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen om onze verantwoordelijkheid te nemen in de zorg voor onze aarde als ons gemeenschappelijk huis. Ook wat dit betreft hebben wij nood aan een toekomstvisioen van waaruit we met hoop en vertrouwen concrete stappen kunnen zetten.
We horen deze zondag het slot van het tweede boek Kronieken, waarin een treurig verhaal van ontrouw van Gods volk, van onderdrukking, dood, geloofsafval en ballingschap plotseling omslaat in een boodschap van heropbouw en hoop. Het kan verkeren. Maar wat is ervoor nodig om tot dat punt te komen, hoe krijgen we zicht op het groene en beloftevolle land waarheen wij op weg zijn, door de diepten van de zee heen?

Bezinning:

Je moet de zee doorgaan, dat zongen we aan het begin van deze viering en dat is ook ons thema voor deze reeks vigilies in de veertigdagentijd. Maar is dat zo? Moet je de zee doorgaan? Het hoeft natuurlijk niet. Iedereen heeft de vrije keus om dat niet te doen, de uitdaging niet aan te gaan, de kwade machten niet te trotseren maar zich erdoor te laten gezeggen of verlammen. Wij kunnen God vergeten, zijn Woord verloochenen, eigenmachtig onze eigen weg blijven gaan zonder acht te slaan op wie of wat dan ook. Het kan, en alles wat kan – zo vertellen de wijzen ons – dat gebeurt ook. We zien het op wereldschaal, maar ook in ons eigen leven moeten we onderkennen dat we vaak genoeg afdwalen van de weg van het evangelie. Horen we dan nog de profetische stemmen van Gods gezanten die ons oproepen het anders te doen?

Het lastige daarvan is dat je dan, net zoals de profeten, een minderheidspositie moet innemen. Meegaan met de massa, met hoe iedereen praat en doet, is altijd het makkelijkst. Het vraagt moed en doorzettingsvermogen om je hard te maken voor een andere manier van leven. De profeten deden dat vanuit een visioen, een droom van Gods belofte. Omdat zij onder ogen durfden te zien wat er allemaal niet klopte in de wereld, stonden zij ook open voor de ongekende mogelijkheden die God in de schepping en in de wereldgeschiedenis gelegd had. Te midden van afbraak, kon Jeremia al vooruitkijken naar een tijd van herstel, zo horen we vandaag.

God heeft een droom voor ons, voor de schepping als geheel en voor ieder van ons afzonderlijk, en die droom geeft Hij nooit op. In de woorden van de lezing van vandaag: een huis voor de HEER in Jeruzalem in Juda, en een volk dat eensgezind daarheen optrekt. Dit laatste vers van onze lezing van vandaag is het laatste van het tweede boek Kronieken, en daarmee ook het laatste van de hele Hebreeuwse Bijbel, omdat daarin het boek Kronieken achteraan staat. Het laatste woord, dat in onze lezing als ‘terugkeren’ vertaald is, luidt letterlijk: hij klimme op. Opklimmen, opgaan naar het huis van God, in de stad van God, in het beloofde land: dat is het slotakkoord van de Hebreeuwse Bijbel en daarmee ook onze opdracht.

Als christenen mogen wij de vervulling van dat opklimmen zien in het Nieuwe Testament en in de verrijzenis van Christus. Maar dan nog is dat een vervulling die mede door ons gerealiseerd zal moeten worden. Wij zijn immers zelf de ledematen van Christus’ lichaam in deze wereld. De vraag is: leef ik, als christen, in en door alles, steeds met het Rijk Gods voor ogen? Is mijn leven een opgang, vanuit welke diepten mij in mijn leven ook ten deel vallen, naar Gods land van belofte, Gods stad van vrede, Gods huis dat een huis is voor allen? Laat ik me door dat perspectief in beweging zetten en houden, hoe zwaar de tocht soms ook moge zijn? Blijf ik hopen tegen alle wanhoop in dat de liefde het uiteindelijk winnen zal en dat Gods Rijk van vrede waar is en steeds meer zal worden, hoe onzichtbaar vaak ook? Het visioen van het land waarheen we op weg zijn is onmisbaar op onze tocht door de zee van het leven. Het geeft richting en de moed om door te gaan.