Jesaja 50,4-7 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond samen welkom weten in de ruimte en de liefde van de ene God, Die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen.
We staan aan het begin van de Goede Week, waarin we het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus gedenken, waarin we gedenken dat Hij de zee is doorgegaan, ten einde toe. Ja, alles wat de zee ons op onze tocht gevraagd en gebracht heeft, is ook Hem ten deel gevallen. Meer nog: Hij is ons voorgegaan en heeft ons de weg gewezen. Midden in de onstuimige zee die onze wereld is, is Hij het lichtende teken van Gods aanwezigheid geweest. Hij heeft de moed en de offerbereidheid opgebracht om ons alles te geven, om ons zichzelf te geven. Doorheen alles hield Hij vast aan zijn innige band met de Vader, die de grond vormde van zijn bestaan. Die band gaf Hem richting en perspectief. En het is in Hem dat wij God mogen kennen en deel krijgen aan het nieuwe verbond.
Wij horen in deze viering en morgen de profeet Jesaja, en wel het zogenoemde derde lied van de dienstknecht. Een lied dat de Kerk Jezus in de mond legt, als de dienstknecht bij uitstek. Maar wat zingt de dienstknecht eigenlijk? En hoe helpt zijn lied ons verder, de diepste zee door?

Bezinning:

Op de vooravond van zijn lijden en dood, als Jezus op het punt staat om de diepste en zwartste zee door te gaan, legt de Kerk Hem het lied van de dienstknecht in de mond.
In onze vertaling staat er boven dit lied: ‘Een belijdenis van vertrouwen.’ Inderdaad, er klinkt vertrouwen door in het lied. ‘De Heer God staat mij bij, daarom kom ik niet bedrogen uit; ik weet dat ik niet beschaamd zal worden’, zo luidde daarnet het laatste vers. Maar waar komt dit vertrouwen uit voort? Waar haalt de dienstknecht die zekerheid vandaan? Want het is niet dat Hem de schande, het lijden en de ondergang bespaard worden. Integendeel. Een vers eerder klinkt het: ‘Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen die mij wilden slaan, en mijn wangen aan hen die mij de baard uitrukten; mijn gezicht heb ik niet onttrokken aan beschimping en bespuwing.’
Dat is nog altijd de zee waar de dienstknecht doorheen moet. Maar juist ín die zee ligt de bron van zijn vertrouwen. In de zee van het niet-weten heeft hij er weet van dat hij niet beschaamd zal worden. Juist in zijn overgave en loslaten vindt hij houvast, en vindt hij de kracht en de moed om de weg te gaan, ten einde toe.
Dat is nog een aspect waar het lied van de dienstknecht op wijst. In vers 5 klinkt het: ‘De Heer God heeft mijn oor geopend, en ik heb mij niet verweerd, ik ben niet teruggedeinsd.’ In veel, zo niet alle Bijbelvertalingen staat hier een verwijzing naar psalm 40, vers 7: ‘Gij die offers afwees en geschenken, hebt mijn dove oren geopend: brand- en zondoffers zeggen U niets. Toen heb ik gesproken: ‘Hier ben ik, uw wil te doen is mijn vreugde’.’ Letterlijk staat er in plaats van geopend: ‘Hij heeft mijn oren doorboord.’ Dit komt uit het boek Exodus, het boek van de Uittocht, waar het gaat over de mogelijkheid die een slaaf had om zich vrijwillig levenslang te binden aan zijn meester. Na een periode van zes jaar moest een slaaf vrijgelaten worden, en niet met lege handen. Maar hij kon er ook voor kiezen bij zijn heer te blijven. In dat geval moest zijn meester hem naar het heiligdom brengen, hem tegen de deur of de deurpost zetten en zijn oor met een priem doorboren. Dan bleef hij voorgoed zijn slaaf.
Zo kiest de dienstknecht bij Jesaja er dus ook voor om zijn hele leven te dienen. Het is een vrijwillig gekozen leven van gehoorzaamheid: hij is gehoorzaam, hij deinst niet terug.
Ook Jezus deinst niet terug. Hij houdt vast aan zijn roeping en zending dat Hij ‘gekomen is om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.’ Jezus kiest ervoor om dienstknecht te blijven, Hij kiest voor het bestaan van een slaaf, gehoorzaam ten einde toe.
Het is in en door deze algehele zelfgave, in en door dit vrijwillig gekozen én volgehouden leven van dienstbaarheid, dat Hij voor ons een weg baant door de zee. Voortaan is geen duisternis te dicht, geen zee te diep om door te gaan. Wij mogen delen in de moed en het vertrouwen van de dienstknecht, in en doorheen alles wat ons overkomt, alles waar we doorheen moeten.
Dat heeft ook Jesaja begrepen, want meteen na het lied van de dienstknecht klinkt het:
‘Wie van u vreest de HEER, luistert naar de stem van zijn dienstknecht? Laat degene die rondwaart in de duisternis, zonder een straal van licht, vertrouwen op de naam van de HEER en steunen op zijn God.’