Exodus 20,1-17 – zr. Rebecca

Inleiding:

Broeders en zusters, wij mogen ons vanavond allen welkom weten in de trouw van God onze Vader, in de genade van Christus en in de gemeenschap van de Heilige Geest.
Je moet de zee doorgaan. We trekken samen verder op onze veertigdaagse tocht, samen met het volk van God dat door de Rode Zee heen moet trekken om het beloofde land te kunnen bereiken. We zetten steeds weer een nieuwe stap op onze doortocht van dood naar leven – werkelijk leven, in weerwil van alle machten die ons gevangen willen houden in hopeloosheid en slavernij.
Deze zondag lezen we uit het boek van de uittocht, Exodus. We horen niet het verhaal zelf van de doortocht door de zee, maar de richtingwijzers die God aan zijn volk meegeeft op hun tocht vanuit de slavernij in Egypte naar het land dat Hij hun belooft en geeft. Het zijn de zogenoemde tien geboden of tien woorden. Woorden die ons de weg willen wijzen naar vrij en waarachtig leven. Maar kunnen wij die woorden horen zoals ze bedoeld zijn, of zien we ze eerder als een bedreiging van onze vertrouwde manier van doen, iets wat onze vrijheid van buitenaf aan banden wil leggen? Hoe weten we eigenlijk of datgene wat op onze tocht door de zee onderweg opdoemt vriend of vijand is, een zeemonster dat ons wil verstrikken en doden, of een goedgezinde dolfijn die ons de weg wil wijzen?

Bezinning:

Meteen na de lezing die we zojuist hoorden, vervolgt Exodus met te vertellen hoe het volk doodsangsten uitstaat, bij het horen en zien van de donder en bliksem die samen met deze woorden van de berg van God af komt. Ze smeken Mozes dat hij voortaan toch maar Gods woorden aan hen zal overbrengen, zodat ze Gods stem niet meer rechtstreeks hoeven te horen. Mozes zegt hen, dat ze niet bang hoeven te zijn.
Is het met ons vaak ook niet zo? Als we de weg kwijt zijn in het leven en even niet meer weten hoe we verder moeten, roepen we om God, om een teken, een richtingwijzer. Maar het is maar de vraag of we vervolgens ook kunnen aannemen wat ons gegeven wordt, of dat het ons dan al gauw te gortig is, te bedreigend, misschien zelfs te vreemd om te kunnen herkennen als wijzing van God. Zo’n stem uit de hemel horen we liever niet.
God zegt: Ik ben de HEER uw God die u heeft weggeleid uit Egypte, het slavenhuis. Hij is de HEER, Hij is Hij die IS, de Zijnde, het Zijn en het Leven zelf. En Hij heeft ons – u, mij, ieder van ons persoonlijk – weggeleid uit Egypte, het slavenhuis. Hij heeft het gedaan en Hij zal het doen. Als wij het durven geloven: we zijn al bevrijd uit een leven onderworpen regels en verwachtingen van anderen, uit de slavernij van een bestaan waarin wij onszelf steeds veilig moeten stellen, want Hij, het Leven zelf, is onze God die ons ieder moment het leven geeft. Deze vrijheid is onze fundamentele en onvervreemdbare werkelijkheid. Maar ze krijgt pas gestalte, wanneer wij inderdaad deze God die Leven is als ons leven erkennen.
Echte vrijheid ontstaat pas daar, waar er een fundament is in het wezenlijke en onvervreemdbare. Vrijheid is niet dat ik mij met iedere stroming mee kan laten drijven, maar dat ik vrij ben om mijn leven gestalte te geven in trouw aan mijn eigen wezen, mijn diepste grond. De zee doorgaan, niet surfend op de golven, maar wandelend op de diepste bodem. Dat is waar Gods tien woorden ons op willen wijzen en ons mee willen helpen. Niet als geboden en verboden die ons van buitenaf worden opgelegd, maar richtingwijzers om ons te voeren naar onze eigen grond en daar trouw aan te blijven, zoals ook God trouw is aan ons. Die oergrond is dan ook toetssteen voor alles wat er verder op ons pad komt.
Trouw zijn aan ons diepste wezen en in de werkelijke vrijheid daarvan gaan staan, dat is niet iets wat zonder gevolgen kan blijven in ons gewone, dagelijkse leven. Je komt anders uit de zee tevoorschijn dan dat je erin bent gegaan. Op de bodem van de zee wordt alles stil en eenvoudig, en blijken zaken die met veel rumoer aandacht opeisten plotseling van veel minder of geen belang. We krijgen de vrijheid om keuzes te maken, koers te bepalen naar wat er werkelijk toe doet: vriendschap, aandacht, mededogen met al wat leeft, liefde.