Hebreeën 11,8-19 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Zusters en broeders in Christus, van harte welkom in deze vigilieviering. We vieren deze zondag het feest van de Heilige Familie. Een feest dat sinds de instelling ervan maar liefst twee keer weer verplaatst is, steeds dichter bij Kerstmis, tot deze zondag in het Kerstoctaaf. Enerzijds is dat logisch, want slechts door de instemming van Jozef en Maria in Gods plan deze familie, dit gezin te stichten, kon God mens worden, kon Hij onder ons geboren worden als een van ons. Maar anderzijds: vieren we de Heilige Familie deze dagen na Kerstmis al niet overvloedig? Waarom een apart feest? En wat vieren we nu eigenlijk precies? Waar zijn wij in het hele verhaal?
In de liturgie van deze zondag komt er naast de drie familieleden nog een andere figuur prominent naar voren: Abraham. De eerste lezing verhaalt van Abraham aan wie een nageslacht, een familie beloofd wordt – talrijk als de sterren aan de hemel. In de tweede lezing, de lezing die wij zo dadelijk gaan horen, haalt de schrijver van de Hebreeënbrief Abraham naar voren als een voorbeeld van geloof. Een voorbeeld voor de christengemeente van toen, een voorbeeld voor ons nu. Het is Abraham die voor ons de sleutel tot het feest van deze zondag in handen heeft, de sleutel die ons toegang geeft tot het geloof waardoor wij deel krijgen aan die Heilige Familie van God.

Bezinning:

Lech lecha, klinkt het in het boek Genesis tot Abraham: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat Ik u zal aanwijzen.’ Wat een grote daad van geloof wordt Abraham hier gevraagd: werkelijk alles achter te laten wat hem vertrouwd en dierbaar is, zijn land en zijn familie, om op weg te gaan zonder te weten waarheen. Abraham wordt geroepen om de zekerheid van wat hij reeds had los te laten, en zich in het onzekere te wagen. Meer nog: om het in het onzekere uit te houden. Want ook als hij eenmaal in het land van de belofte is aangekomen, verblijft hij er in tenten, als vreemdeling. Zijn leven lang blijft hij onderweg, is hij pelgrim en vreemdeling. Ook als het beloofde nageslacht uitblijft, en het hem nog later weer ontnomen lijkt te worden, houdt Abraham stand in het geloof. Hij blijft geloven in het nageslacht, in de familie die hem van Godswege beloofd is, in alles en door alles heen. Terecht stelt de schrijver van de Hebreeënbrief Abraham tot voorbeeld van geloof. Maar waarom geeft de Kerk ons Abraham deze zondag als voorbeeld? Ook dat is terecht. Want lang voor de instemming, het jawoord van Maria en Jozef, was er het jawoord van Abraham. Als Abraham dat grote avontuur van het geloof niet was aangegaan, was er van die familie ook niet veel terecht gekomen. Maar er is meer.
Je land en je familie achterlaten, de zekerheid van wat je reeds hebt loslaten, je wagen in het onzekere en het daar uithouden: is niet dat het geheim van de Menswording? In elk geval van de Menswording van God: God zelf heeft zich niet willen vastklampen aan het leven dat Hij had, Hij is onder ons gekomen als een van ons. Hij is ons onzekere bestaan komen delen.
En is het niet ook het geheim van onze eigen menswording? Worden wij niet pas ten volle mens, in elk geval de mens die God bedoeld heeft, wanneer wij ons niet langer vastklampen aan alle zekerheden waarmee wij ons omringd hebben, wanneer wij het wagen op weg te gaan, wanneer wij het avontuur dat ‘leven’ heet aandurven en de onzekerheid van ons bestaan niet ontkennen maar in liefde aanvaarden? Groeien wij niet juist dan uit tot mensen die bij God horen, die alles van Hem verwachten, die deel uitmaken van die talrijke familie van God?
Abraham heeft het ons voorgeleefd en Jezus verzekert ons later in het Evangelie ook: ‘Wie zijn huis en zijn familie achterlaat omwille van Mij, ontvangt nu reeds – in dit leven – het honderdvoudige terug.’ In feite laten we geen familie achter, we krijgen er een grote familie bij. De familie die God is komen stichten in en door de Menswording van zijn Zoon. Door Zichzelf zo met ons, en ons met elkaar te verbinden. Dat het zo moge zijn.