1 Petrus 1,17-21 – zr. Rebecca
Inleiding:
Wij mogen ons welkom weten in de ruimte van de liefde van God, die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Zoals op alle zondagen van deze Paastijd, lezen we ook deze zondag een fragment uit de eerste brief van Petrus. En hoewel het evangelie van deze zondag, over de Emmaüsgangers, ook een prachtig verhaal is, heb ik toch besloten om in deze vigilieviering nader stil te staan bij dit fragment uit de Petrusbrief. Toen ik het las, werd ik meteen getroffen door de kernachtigheid ervan. In de oorspronkelijke, Griekse tekst is het in feite één enkele zin, maar het is een zin waarin alles bij elkaar komt. God en mens, tijd en eeuwigheid. De spil van dit alles wordt gevormd door het ‘kostbaar bloed van Christus’, waardoor wij zijn verlost. Wat betekent dit? Wat houdt deze verlossing in? Wat is het verschil tussen het leven voor en na Pasen, voor en na onze doop? Dat is in feite het thema van deze hele brief van Petrus, een thema dat juist ook in onze tijd uiterst actueel is. Wat betekent het christen te zijn in deze wereld?
Bezinning:
Petrus stelt onomwonden dat wij van onze voorvaderen een ‘zinloos bestaan’ hebben geërfd. Een leven zonder paasgeloof is voor hem leeg, loos, vergeefse moeite. De nood aan zin is inderdaad een primaire behoefte van de mens. Als wij ons leven niet als zinvol kunnen beleven, is het moeilijk om de dagen door de komen; terwijl het besef van een diepere zin zelfs diep verdriet en pijn draaglijk kan maken. Maar waar vinden we die zin?
Het tegenwoordig zo gangbare woord ‘zingeving’ lijkt te suggereren dat wij het zelf zijn die een zin aan ons leven geven. Maar Petrus houdt ons in zijn brief iets anders voor. Hij zegt dat wij verlost zijn uit de zinloosheid door het ‘kostbaar bloed van Christus’. Hij plaatst dit tegenover ‘vergankelijke dingen, zoals goud en zilver’. Inderdaad, we weten dat geld niet gelukkig maakt, want geld is niet in staat zin te geven aan ons leven. Goud lijkt wel iets van de eeuwigheid in zich te dragen, aangezien het niet roest of vergaat en altijd blijft glanzen, maar al is een afgodsbeeld ermee bekleed, het is nog altijd niet in staat ons ook maar één ademteug in de neus te blazen. In het perspectief van leven en dood betekenen goud en zilver niets.
Nee, zin is niet iets wat wij zelf aan het leven geven. In feite gaat de zin juist aan ons leven vooraf, zoals ook ons leven zelf voorafgaat aan ieder besef dat wij hebben van een leven dat ‘van ons’ zou zijn. De zin van ons leven ligt verborgen in het bloed van Christus. Het bloed is in de Bijbelse traditie het leven; daarom is het bloed ook heilig en mag het bloed van dieren bijvoorbeeld ook niet gegeten worden, maar behoort het aan God toe. Het leven van ieder van ons heeft een onvervreemdbare zin, simpelweg doordat wij doorstroomd worden door het Leven van God zelf. Vooraf aan ons zelfbewustzijn heeft Hij ons al bemind en gewild dat wij tot leven zouden komen.
Zo was ook Christus ‘uitverkoren vóór de grondlegging der wereld’. Christus is Gods droom voor ons, die Hij van alle eeuwigheid gekoesterd heeft. Christus is de zin van ons bestaan – niet als iets wat ons van buitenaf wordt opgedrongen, maar als ons eigen diepste wezen dat in ons wil ontkiemen en opbloeien. Opdat wij dit zouden beseffen, is Jezus Christus ‘om onzentwil verschenen op het einde der tijden’. Door naar Hem te kijken, kunnen wij de zin en de bestemming van ons leven gewaarworden, die wij in geloof en hoop mogen omarmen: mensen van de verrijzenis te zijn, mensen van eeuwigheidsleven – eeuwigheid, niet zozeer als een tijdsduur, maar als een kwaliteit van leven en liefhebben: vanuit de Bron die wij God en Vader noemen en tot in de puntjes van onze menselijkheid.