In ons getijdengebed zingen we vooral psalmen. We beginnen elke psalm met de antifoon die we samen zingen, daarna volgen de verzen koor om koor en tenslotte zingen we nogmaals de antifoon samen.
We creëren zo een ruimte. De gezamenlijk gezongen antifoon aan begin en eind zijn als het ware twee stevige pilaren waartussen de koor om koor gezongen verzen als bogen gespannen worden. Pilaren en bogen samen vormen zingenderwijs een huis van gebed waarin wij, de zangers, vervolgens te gast blijken te zijn. Wij ervaren onszelf als gast in dit huis van gebed, want het is God zelf die ons beweegt om te bidden en ons de woorden in de mond legt. Wij zingen en wij worden gezongen, wij laten onze adem in en uit gaan op de Adem van de Geest die in ons bidt. Wij zingen Hem te binnen en te buiten.
We raken al zingend in gesprek, God zelf zingt de psalmen voor en wij zingen na. We luisteren en antwoorden, we moduleren en variëren. Het huis wordt hoog en wijd, alle stemmen mogen gaan meeklinken. Iedereen is welkom om zich te voegen bij dit veelkleurige koor in het open huis van God. Wie nog niet komen kan of wil, wie nog geen adem of stem heeft, kan toch al van verre horen hoe de eigen grondtoon ruimte krijgt om mee te gaan resoneren.
God zingt en wij zingen. Naar elkaar, tegen elkaar, door elkaar, voor elkaar. Dé zanger is Christus. Hij zingt hoog en laag, van boven en van beneden. In Hem komen de liederen van God voor zijn volk in alle toonaarden tot klinken en Hij vertolkt zingenderwijs het volk in alle veelstemmigheid ervan voor God. Allen krijgen stem en toonhoogte in Hem. En wij zingen met Hem mee, zo wijd en hoog geworden als Hij. Ontkomen aan onze eigen kleine belangen groeien wij toe naar de volle maat van Christus en laten Hem in ons zingen.
Zo zingen wij ver boven onze menselijke maat ons Gods passie te binnen:
‘Luister, mijn volk, Ik bezweer het u;
Israël. luister naar Mij:
U mag geen vreemde God hebben,
niet buigen voor een vreemde god.
Ikzelf, de Heer, Ik ben uw God,
Ik heb u weggeleid uit Egypte.’ (Ps 81,9-11 WV; vgl. Ps 50 en 60,8-10)
En zo vertolken wij ver voorbij onze eigen grenzen de vreugde en angst, de verlangens en noden van Gods volk onderweg. Vloekend, zegenend, dankend, lovend, klagend. Blij, boos, bang, bedroefd. We geven stem aan wie geen stem hebben, vlees van ons vlees en been van ons gebeente zingt in ons:
‘Ik prijs de Heer die mijn leidsman is;
zelfs ’s nachts spoort mijn hart mij daartoe aan.’
Ik houd de Heer voor ogen, de Heer altijd,
Hij staat mij terzijde en ik wankel niet.
Mijn hart is dan ook verheugd….’ (Ps 16, 7-9a WV)
‘Ik beken: ik heb mij misdragen,
mijn zonde klaagt mij voortdurend aan.
Tegen U alleen heb ik gezondigd,
ik heb gedaan wat in uw ogen slecht is.’ (Ps 51,5-6a WV)
“O God, zo mateloos goed, antwoord mij:
mijn trouwe helper bent U.
Help mij uit het slijk,
laat mij niet nog dieper zinken;
laat mij ontkomen aan wie mij haten
en aan het diepe water.’ (Ps 69, 14b-15 WV)
‘Zij durfden te zeggen: ‘Dat land van God,
dat heerlijke land, dat palmen wij in.’
God, mijn God, maak hen tot distelstro,
tot kaf door de wind voortgeblazen.
Een vuur dat woedt in het woud,
vlammen die de bergen verzengen,
achtervolg hen zo met uw storm,
jaag hen met uw orkaan de schrik op het lijf.’ (Ps 83, 13-16 WV)
Niets mag er niet zijn. Alles wordt toevertrouwd . Alles is van ons, wij zijn van Christus en Christus is van God. Hij is de psalmenzanger bij uitstek, in wie Gods Adem en de adem van mensen stem krijgen en een wereldwijd huis bouwen. Hijzelf is het huis van God, de nieuwe tempel, een plek waarin God en mens elkaar ontmoeten in een hooglied.
Psalmen zingen is relatie leggen, in relatie gebracht worden, deel krijgen aan een netwerk waarin alles en allen betrokken zijn. Psalmen zingen is liefhebben, geliefd zijn, roepen en koeren als een tortelduifje, je afstemmen op de ongehoorde liefde van God die zingt in zijn zwijgen.
zr. Angela osc