ALEF. Hoe heeft het goud zijn glans verloren, hoe dof is het edel metaal, hoe werden de heilige stenen op de straten gesmeten.
BET. Hoe werden de edele zonen van Sion, het zuiverste goud overwaard, als aarden kruiken behandeld, als werk van pottenbakkers.
GIMEL. Zelfs jakhalzen reiken de borst en zogen haar welpen, maar de dochter van mijn volk was hardvochtig als de struisen in de woestijn.
DALET. De tong van de zuigeling kleefde van dorst aan zijn gehemelte vast: de kinderen vroegen om brood, maar niemand die het hun brak.
HE. Die smulden van lekkernijen versmachtten op straat; die gedragen werden op purper omarmden de mesthoop.
WAV. De schuld van de dochter van mijn volk is groter dan de zonde van Sodom; en dat werd in een oogwenk vernield, daar was geen tijd om te lijden.
Jeruzalem, Jeruzalem, bekeer u tot de Heer uw God.
—–
De klaagzang rond Jeruzalem vult zich met allerlei parallellen die ik zie in onze situatie nu.
Een stralende stad wordt vernietigd; goud blijft goud, maar toch is alle glans eraf …; nu zien we beelden van fonkelende stadscentra maar leeg, zonder mensen. Er is geen verwoesting zoals in oorlogsgebieden, maar toch is het een desolate aanblik. Het maakt duidelijk dat mensen de ziel zijn van een stad.
Mensen vallen ziek om, en niet alleen de zwaksten. We worden er allemaal aan herinnerd dat we kwetsbaar zijn en van broze makelij. Levensadem wordt ons geschonken, als dit geschenk wegvalt, vloeit ook het leven weg. Vanwaar komt leven en waar gaat het heen? Het leven zelf is een ‘ademtocht’, een moment. Deze kwetsbaarheid, en de angst die ermee gepaard gaat, roept uitersten in ons mensen wakker, ten goede of ten kwade.
De kinderen verliezen veel vrijheid en leermogelijkheden; spanningen thuis kunnen oplopen en komen vaak op de kinderen neer. Rijkdom helpt niet als verweer; iedereen kan geveld worden.
Is er schuld? Niet in deze situatie, die ons overvalt, in zich. Maar we krijgen tijd voor bezinning op wat er gebeurt. We kunnen scherper gaan zien hoe onze wereld nu in elkaar steekt en of we daar blij om kunnen zijn. Onze ogen kunnen open gaan en het verlangen én de daadkracht kunnen gewekt worden om haar anders in te willen richten; barmhartiger vooral, naar het beeld van onze Heer die zijn leven gaf om ons mensen, om de wereld te redden.