Johannes 11,1+17-44 – zr. Emmanuel

Inleiding:

Broeders en zusters, van harte welkom in deze vigilie van alweer de vijfde zondag van de Veertigdagentijd. De reis die wij aanvaard hebben is inmiddels al aardig gevorderd. Wordt het leven waartoe wij geboren zijn al wat meer zichtbaar? Of ervaren wij vooral de leegte, verkeert onze hoop nog in verdriet?
‘Zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet’, dichtte Vasalis. ‘Maar één, het afstand doen en scheiden. En niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.’
Inderdaad, zoveel soorten van verdriet. Wanneer de woestijnvader Evagrius op het gebied van de emoties de ‘droefgeestigheid’ onderscheidt, de ‘demon van droefheid’, heeft hij het – zoals we zullen begrijpen – over iets heel anders dan het oprechte verdriet van ‘het afstand doen en scheiden’. Verdriet hoort bij het leven, is in zekere zin ook levengevend als het doorleefd kan worden. Droefgeestigheid echter doodt het leven. Er is veel verdriet in de wereld. Alleen al door de coronacrisis: zoveel mensen die alleen sterven, zoveel mensen die een dierbare moeten missen waar ze geen afscheid van hebben kunnen nemen, en zoveel mensen die hun baan kwijtraken of hun bedrijf over de kop zien gaan… Zoveel soorten van verdriet… Maar ook de demon van droefheid ligt op de loer, deze grommende wolf die ieder van ons tegen kan komen op zijn of haar levensweg. Kunnen wij hem herkennen en onder ogen komen? Laten we nu gaan luisteren naar het evangelie, waarin sprake is van droefheid en verdriet.

Bezinning:

Zoveel soorten van verdriet… In een ander gedicht van Vasalis gaat het ook over verdriet: ‘Verdriet kit al mijn krachten samen,/ zodat ik roerloos word als steen./ Mijn hele wezen wordt materie,/ een ondoordringbaar star mysterie,/ o sla de rots, opdat ik ween.’
Oog in oog met de rotsspelonk waar Lazarus begraven ligt huilt Jezus. Kunnen huilen is een gave. Het verdriet mag er zijn, mag in beweging komen. De gave van tranen maakt wat verstard is weer soepel. Kunnen huilen is ook het verschil tussen verdriet en droefgeestigheid. De monnik Anselm Grün schrijft: ‘Verdriet kan huilen. Tranen kunnen een verhard hart weer zacht en vruchtbaar maken. Tranen van verdriet kunnen veranderen in tranen van vreugde. Droefgeestigheid kan niet huilen. Ze is huilerig, ze zwelgt in zelfmedelijden. Voor Evagrius is droefgeestigheid vooral het vruchteloze vasthouden aan het verleden, het voortdurende terugkijken en terugverlangen als passieve reactie op onvervulde wensen.’ Tot zover Anselm Grün. Misschien is dit verschil wel de reden waarom de woorden en het geweeklaag van Maria en de joden bij haar, Jezus ergerden. Zij houden vast aan wat geweest is en aan wat had kunnen zijn, een uiting van droefgeestigheid. Dat ergert Jezus, zegt Johannes ons tot tweemaal toe. Jezus daarentegen houdt niet vast aan het verleden, Hij staat met zijn verdriet in het hier en nu, en dat verdriet blijkt – ook in letterlijke zin – levengevend.
Op onze tocht door de woestijn, op onze weg door het leven, worden we menigmaal voor de keuze gesteld tussen verdriet en droefgeestigheid. Niet alleen op de momenten dat zuster dood een dierbare komt halen, maar alle keren dat we in het leven ‘een beetje sterven’, naar de woorden van de franse dichter Edmont Haraucourt: ‘Elk afscheid is een beetje sterven.’ Op onze levensweg sterven we inderdaad steeds een beetje: aan wat geweest is en niet meer terugkomt, aan behoeftes die niet gezien werden, aan dromen die niet uitkwamen, aan verlangens die niet vervuld zijn. Ieder van ons kan dat wel voor zichzelf invullen. Al die keren staan we voor de keuze om te vervallen in droefgeestigheid, of om het verdriet echt te doorleven. Om vruchteloos vast te houden aan het verleden, of om echt afscheid te nemen van dat verleden. Om te kiezen voor de dood, of voor het leven.