Johannes 9,1-17+34-38 – zr. Margriet

Inleiding:

Goedenavond. Veertigdagen op weg, zijn we nu halverwege, Laetare. 40 dagen, een leven lang onderweg, laten we ons bewust worden dat God met ons meetrekt in deze vigilie, in heel ons leven. Het kan zijn dat we Gods meetrekken met ons, als iets schimmigs ervaren, zoekend denken we , oké dat kan wel waar zijn maar….., hoe wordt dat schimmig zien tot een zien van een echte werkelijkheid in ons leven.
Wat is onze manier van kijken, staan we open voor een werkelijkheid die anders onzichtbaar blijft, of blijven we liever naar wat schimmige waarheden zitten staren.

We zijn geboren om te leven, geboren om het ware licht in ons leven te beleven, geboren om een heel mens / persoon te worden, die je ten diepste bent.
In het evangelie gaat het over de blindgeborene, over hoe hij tot zien komt, van letterlijk zien tot geestelijk zien.
En wij? Er is veel op onze weg wat ons ziende blind maakt,
het schijnen wolven die ons zo beangstigen dat we ze niet durven naderen. En toch, hen zien maakt de weg vrij, bevrijd onze ziel op weg naar het Licht.
Laten we nu luisteren naar wat Johannes ons in zijn evangelie vertelt over dat ware zien.

Bezinning:

Jezus ziet de blindgeborene, hij gaat niet aan hem voorbij, vervolgens geneest Hij de blinde door op de grond te spuwen en hem modder op de ogen te strijken. Gods werking moet zichtbaar worden.
Waarom dat met modder werken, dacht ik altijd en dan nam ik aan dat Jezus daarmee bedoelde dat de blinde man moest beseffen dat hij een mens is, verbonden met de aarde, uit stof ben je en je wordt weer tot stof.
Maar het gaat verder, het is tevens beseffen dat er ook in jou modder zit, smerigheid die jouw zien beperkt.
Jezus, de Gezondene stuurt de man naar Siloam (wat de Gezondene betekent). De blinde man moet zich als het ware met zijn vuil aan Jezus tonen, dan kan hij weer zien.
Om je zo te laten genezen moet je moedig zijn, ja er is moed voor nodig om af te dalen in je eigen werkelijkheid, om je te verzoenen met al jouw vuil en je zo aan God te laten zien, maar het is wel de weg om te groeien. Een langzaam proces.
Bij de blindgeborene zien we dat hij eerst letterlijk van blindheid wordt genezen, dan komt hij steeds meer tot het inzicht en geneest uiteindelijk van zijn geestelijke blindheid.
De farizeeën echter, steeds kortzichtiger, worden tenslotte op ‘t einde zelf blind genoemd.
Hoe zien wij? Wat brengt ons tot geloof op weg naar het licht van Pasen? Zien we alleen de aardse, letterlijke gebeurtenissen, waar je dan nog wel waardering voor kunt opbrengen, maar dat is het dan. Of krijgen we oog voor de ware betekenis, kunnen we zien achter de woorden, achter gedrag, gaan we zien met de ogen van geloof.
Licht en schaduw is er op onze woestijntocht en tevoorschijn komen met al datgene waar je je voor schaamt of schuldig voelt is niet gemakkelijk, liever gaan we voorbij aan die innerlijke wereld met al haar conflicten.
Kijkend in de afgronden van onze ziel stuiten we op: boosheid, agressie jaloezie, trots, ze verscheuren ons innerlijk, we sluiten onze ogen en vluchten in allerlei ideaalbeelden, liefst met een vroom tintje, en dan zijn we profeet, martelaar, genezer en helper, tegelijk zijn we blind voor onze eigen werkelijkheid en behoeften, want we zijn immers profeet, echter nogal betweterig, of we zijn immers martelaar, toch moeilijk om naast zo’n offerlam te leven en ga zo maar door. Gods licht blijft zo schimmig, we laten het niet toe, niet echt onder ons gebeuren.
God, zichtbaar in onze wereld? De leerlingen komen met een schuldvraag, wie is schuldig aan die blindheid. Vaak kijken wij met een oordeel. Nu ook met het corona-virus, ik las een paar dagen geleden: Het virus is een straf van God voor onze zonden. En meteen dacht ik: arme God, hier wordt zijn liefde voor ons afgewezen. Zijn zien is welwillendheid naar al zijn schepselen,, zijn zien is begrijpend, behoedzaam. Van een schuldvraag is hier geen sprake. Nee wij worden liefdevol gezien en in onze woestijn klinkt zijn belofte: Ik zal er zijn.
Wat opvalt is dat de blinde zelf niets vraagt, hij berust in zijn blindheid. Je zou kunnen zeggen misschien is hij bang iets onder ogen te zien, waardoor zijn zelfbeeld aan diggelen valt. En is dat uiteindelijk niet zondigen, dat je voorbij leeft aan wat je ten diepste bent, je diepste kern, je ware geest.
Laten we liever onze wolven aankijken er vriendelijk mee praten, vriendelijk kijken naar je agressie, jaloezie, trots.
Misschien kennen jullie het verhaal van die wolf die in een vertrek rondrende waarvan alle wanden waren voorzien met spiegels. Plotseling zag hij veel wolven. Hij werd woedend, liet zijn tanden zien en gromde. Alle wolven in de spiegel werden even woedend, lieten hun tanden zien en gromden. De wolf schrok en begon rondjes te lopen tot hij uiteindelijk in elkaar stortte. Had hij nou maar eenmaal met zijn staart gekwispeld; al zijn spiegelbeelden zouden hem hetzelfde vriendelijke gebaar hebben gegeven.
Wij worden liefdevol gezien, laat dat een eyeopener zijn. We hadden het laatst over kwaliteit van leven, is het niet zo dat als we meer en meer onze innerlijke bron ontmoeten, we de enorme capaciteit aan compassie, verbondenheid en liefde
in ons ontwikkelen die God zichtbaar maakt in onze wereld.